Dubbeldam 6

Op dezelfde kaart van Van Deventer uit ca 1550-58 is ten zuiden van de stad, in de door kreken doorkruiste wildernis, een gebouw(tje) te zien dat duidelijk op een verhoging in het landschap staat. Dat kan natuurlijk niet het huis te Dubbeldam zijn, want hoewel die naam op de kaart staat, was er nog geen heerlijkheid waarvoor op zo’n korte afstand van de stad een herenhuis nodig was. Het is mogelijk dat er sinds 1424 inmiddels al genoeg aangeslibd om daar wat te bouwen, maar waarschijnlijker is dat hier, op een terp, een huis stond van vóór de Elisabethsvloed. Op kaarten tussen 1560 en 1600 is het gebouw en de terp steeds duidelijk te zien.

Het huis op de terp omgeven door vier eendenkooiem en het systeem van kreken en kades van de minuutkaart van Jacob van Deventer, ca 1558

Er zal sinds de ramp best veel gevist zijn in het waterrijke gebied en ook zijn gejaagd op waterwild. Het gebouwtje wordt namelijk omgeven door vier flinke eendenkooien en het huis op de terp fungeert als een soort centrale woning tussen die kooien. Er zijn nog wat kleinere structuren, keten etc. te zien. Er lopen dijkjes heen en er stromen kreken. Er loopt zelfs een brede kreek richting Dordrecht die tegenover de Vriesepoort uitkomt in de stadsgracht. Dat zal de route geweest zijn die je moest nemen als je daar vanuit de stad naar toe wilde. Er wordt dan geen naam gegeven aan het huis, maar op een paar kaarten van Symon en Cornelis Jansz. Indervelde uit 1592 staat naast het huis (met een blauw dak) het woord Blaucamer. Dit was dus geen huis met dakpannen, maar met leien, die blauw genoemd werden.

De Blaucamer rechtsboven vergezeld van een boerderij aan de Dubbeldamseweg in 1592 na de eerste ontginningen. Let op de bocht in de weg waar de terp lag. Het noorden is onder

Het woord ‘camer’ wil in het middel-nederlands zoveel zeggen als ‘niet zo groot stenen huis’. Een kasteelachtig gebouw van bak- of natuursteen werd toen ‘huys’ genoemd, maar dat was dan gelijk omgeven door een of meer grachten, met ophaalbruggen, en bijvoorbeeld minstens één toren. Rond 1600 werden er geen kastelen meer gebouwd en werden de ‘villa’s’ van ambachtsheren zo genoemd. Vandaar dat het verblijf van de heren van Dubbeldam het ‘huys te Dubbeldam’ heette. Dikwijls hadden ze nog wel een gracht met nu een vaste brug eroverheen.

De Rode Camer (links) aan de Oude Maas ca 1560

Aan de andere kant van de Merwede/Oud Maas staat vóór 1600 nog zo’n gebouw: de Ro(o)de Camer, maar nu aan de rivieroever. Het hoort duidelijk bij de buitenplaats Meerdervoort en zal een soort herenboerderij zijn geweest. Later, in de 17e en 18e eeuw, heet het de Stenen Kamer en fungeert het als herberg bij een overzetveer. Stenen Kamers, dus wat grotere (deels) bakstenen gebouwen die door de loop der eeuwen verschillende functies kregen, komen over heel West- en Zuid-Nederland voor.

De Roode Kamer op dezelfde plaats langs de Oude Maas ca 1570

De Blaucamer is dus de voorloper van het ‘huys’ en het stond op dezelfde plek, maar omdat het dorp van die naam er nog niet lag en de heer er nog niet woonde kan het geen echt groot huis geweest zijn. Dat zou inhouden dat de ‘camer’ op een bepaald moment is vervangen door het ‘huys’. En dat de heren van het nieuwe Dubbeldam op dezelfde plek een echte residentie betrokken, met grachten, tuinen, een boomgaard. En een eigen boerderij voor de vlees- en zuivelvoorziening. En dat nog steeds op de cirkelvormige terp die tot heden een bocht in de Dubbeldamseweg heeft veroorzaakt. De bouw van het huis zal dus ergens in de eerste helft van de 17e eeuw hebben plaatsgevonden, toen de Van der Mijles echt invloedrijke heren en vrouwen werden.

Bovenaan het blog een gezicht op de Dubbeldamseweg ca 1920-25, waarbij het verspringende rijtje huizen links (167-179) nog steed de bocht in de weg volgt die er nu al bijna 435 jaar inzit. Rechts de ingang van de Madeliefstraat en de eerste huizen van de Stichting Woningzorg.

De ‘Blaucamer’ onder Dordrecht op zijn goed zichtbare terp. Anonieme kaart uit midden16e eeuw

Later is over die naam nog flink wat verwarring ontstaan. Zowel het inmiddels afgebroken ‘huys’ als de boerderij werd, tot in deze eeuw, regelmatig Blauwhuis genoemd. Ook werd gezegd dat het land waarop de begraafplaats in 1828 werd aangelegd de locatie van de buitenplaats of het landgoed Het Blauwhuis was. De beheerderswoning achter de poort aan de Dubbeldamseweg werd ook wel zo genoemd. De verwarring werd nog groter toen in de 19e eeuw het weeshuis (waarin nu het Dordrechts Museum zetelt) het Blauwhuis werd genoemd omdat de wezen in hun blauwe kleding zo opvielen bij hun wekelijkse kerkgang.

Wordt vervolgd

Naar boven

Dubbeldam 5

Het nieuwe dorp Dubbeldam dateerde natuurlijk van na die inpoldering van ca 1600. Uit enkele vroege kaarten van het gebied om Dordrecht blijkt echter dat het dorp al vroeger moet zijn gepland. Op de minuutkaart van Dordrecht en omgeving uit ca 1558-60 van de beroemde cartograaf Jacob van Deventer komt de naam al voor. Hij staat even ten noorden van waar nu de begraafplaats ligt. Toen was het gebied dus nog niet eens ingepolderd.

De schetskaart van Dordrecht en omstreken van ca 1550-58 door Jacob van Deventer met de vroegst voorkomende naam Dubbeldam

Op een kaart uit 1592 komt naam nog een keer voor en nu zijn de eerste poldertjes omdijkt, maar ze vormen nog geen echte grote ontginning. Toch is ook hier de plaats van het toekomstige dorpscentrum al bepaald. Op een kleine serie kaarten uit 1560 staat de naam juist weer niet. Het is zou kunnen dat Arend Cornelisz. al bij de eerste serie bedijkingen de naamgever was en dat hij de heerlijkheid van zijn vrouw zo in de herinnering wilde houden, maar bewijs is er niet voor.

Een kaart uit 1592 met de naam Dubbeldam waarop de oudst ontgonnen poldertjes te zien zijn. Het noorden is beneden

Het was er ook na die inpoldering niet de enige nederzetting. In de 17e en 18e eeuw moest het het Eiland delen met nog wat andere dorpen en gehuchten, waaronder De Mijl en Wieldrecht, tot die zelf binnen Dubbeldam werden getrokken. Het dorp zelf was klein: “een paar huisjes rond een kerk”. Maar dan wel na 1630 toen de eerste kerk werd gebouwd, dicht bij het huidige centrum. Dat heet overgens het Damplein, ondanks dat daar nooit een dam gelegen heeft.

Kaart uit 1611 waarop de Oud Dubbeldamsche Polder volledig omdijkt is en de aanzet tot de verdere inpolderingen is aangegeven. Het noorden is onder

Op een kaart uit 1611 zijn er alleen maar wat door boomgroepjes omgeven boerderijen te zien die ver uit elkaar langs dijkjes en kades staan. En het bleef ook klein: in 1632 stonden er nog maar 56 huizen, in de 18e eeuw ongeveer 100 en halverwege de 19e eeuw was het nog niet verder gegroeid dan tot ongeveer 250 huizen. Doordat het inpolderen alsmaar doorging was het grondgebied van de officieel benoemde gemeente Dubbeldam (1816) echter spectaculair gegroeid. Toen de andere kernen en buurtschappen in 1857 eraan werden toegevoegd bestond die gemeente wat oppervlak betrof uit een enorm stuk bouw- en weiland. De stad bezette maar een klein hoekje van wat het Eiland van Dordrecht werd genoemd. Het Eiland van Dubbeldam was een passender naam geweest.

De situatie op het Eiland in 1808, net voor de nieuwe gemeenteindeling na de Franse Tijd

Toch was niet te voorkomen dat Dordrecht buiten het stadsgebied moest uitbreiden over dat eiland. Zo mocht er niet meer bij de kerken in de binnenstad begraven worden: een hygiënische maatregel. In de strook tussen de vest en de singels begon het al aardig vol te worden dus daar was geen ruimte. Daarom moest In 1828-29 uitgeweken worden naar Dubbeldams grondgebied. Er werd een begraafplaats aangelegd langs de weg van de stad naar het dorp. Begrafenisstoeten zochten voortaan over de smalle weg tussen twee sloten een weg naar de dodenakker.

Op de foto bovenaan het blog, daterend uit ca 1913, is in de verte de ingang met de nog steeds bestaande pilaren te zien, met erachter de eveneens nog bestaande beheerderswoning. Links is het huisje te zien dat afgebroken werd voor het Woningzorg-complex en rechts is de achterkant van Willemstraat 1-3 te zien en het eerste huis aan de Dubbeldamseweg, nummer 101. Let op hoe de enorme bomen langs de weg naar Dubbeldam in hoogte verschillen van die van de nieuwe Oranjebuurt.

Daar bleef het dus niet bij. Nadat in 1871 al een stuk van Dubbeldam door de gemeente Dordrecht was afgesnoept om er een spoorlijn op aan te leggen en er een station op te bouwen, pikte de stad in 1903 een nog groter stuk in. De hele heerlijkheid De Mijl – die al onder Dubbeldam hoorde – werd opgeslokt, plus een flink deel van de rond 1600 ontgonnen Oud Dubbeldamsche Polder, het land van Valk, het gebied dat later de Indische buurt zou worden en de Staart met de West-Merwedepolder. Hier moesten de nieuwe wijken komen want er was binnen de stadsgrenzen geen ruimte meer voor nieuwbouw. De vroegste uitbreiding, de Bloemenbuurt, kon de vraag naar woningen uiteraard niet aan en er was meer ruimte nodig. Dubbeldam vond dat niet leuk, maar voorlopig had het dorp nog een zeer groot deel van het Eiland tot zijn beschikking.

Wordt vervolgd

Naar boven

Dubbeldam 4

Na de inval van de geuzen in 1572 stelde Arend van der Mijle zich in Dordrecht echter teweer tegen de Spaanse troepen. Dat kostte hem wel zijn magistraat-functies toen de stad naar het calvinisme overging. Hij verhuisde naar Delft en overleed daar ook in 1586. Als heer van zijn ambachten werd hij opgevolgd door zijn zonen en na hen door een kleinzoon, Cornelis, wiens zoon de meest opvallende heer van Dubbeldam werd. Dat was Adriaen van der Mijle (ca 1610-1664), die nogal in politieke kringen verkeerde. Aan zijn portret te zien was hij een opvallende verschijning. Hij woonde waarschijnlijk in het aloude familiehuis in de Dordtse Wijnstraat, maar als heer van Dubbeldam zal hij een indrukwekkend statussymbool nodig hebben gehad. Dat houdt in dat ergens vroeg in de 17e eeuw, toen in Dubbeldam de zaken wat op orde raakten, er een flinke villa werd gebouwd als zomerresidentie van de ambachtsheren.

Portret van Adriaen van der Mijle door Jan van Teylingen (ca 1645), een van 27 kapiteinsportretten

De familie was door die politieke carriëre nogal op Den Haag gericht. Het is daar dat hij enkele voordelige huwelijken met dames van oude adel sloot. Zijn tweede vrouw, Petronella van Wassenaar, was vrouwe van Marquette bij Heemskerk in Noord-Holland. Haar titel is bewaard gebleven in de Markettenweg.

Gewassen pentekening van het huis te Marquette bij Heemskerk door Abraham Rademaker (ca 1720)

Adriaen overleed er ook. Hij en zijn nakomelingen zullen het Huys als zomerhuis hebben gebruikt en in de winter een huis in de hofstad hebben geprefereerd, boven de Dordtse woning. Den Haag had meer te bieden dan het wat induttende Dordrecht. Adriaens zoon Jan trouwde niet en zijn dochters verbleven bijna hun hele leven in Den Haag en trouwden daar ook met edelen. Na de dood van dochter Clara Elisabeth vererfde de heerlijkheid Dubbeldam (dus niet het huis) op de bekende Dordtse familie Stoop tot de dood van Nicolaas Stoop in 1750.

Glas-in-lood en gebrandschilderd wapen van de Dordtse familie Stoop

Na nogal wat bewoners/eigenaars in de 18e eeuw was het huis waarschijnlijk wat sleets geworden en naar de smaak van de tijd te ouderwets. In 1770 werd het huis afgebroken en restten er alleen nog wat stukken van de tuinen, waterpartijen en boomgaarden. En een boerderij, eerder de tuinmanswoning van het Huys, die er nog tot in de jaren 30 van de 20ste eeuw heeft gestaan.

De boerderij, voorheen het tuinmanshuis (rechts) aan de latere Mariastraat, in de verte met de hoge schuur de stee van Molendijk, ca 1900. Ertussen staat nog een woning voor personeel

Bovenaan het blog een gezicht in Dubbeldam dicht bij het centrum van het dorp (ca 1905) met links een hondenkar en rechts Bakker, de post(bode).

Wordt vervolgd

Naar boven

Dubbeldam 3

De Uter Mijles, die zich Van der Mijle gingen noemen, verloren in de Elisabethsvloeden uiteraard hun ambachten: ze kwamen onder water te staan en veranderden in een moeraslandschap. Via hun rechten op delen van de opbrengst van de visvangst en de jacht op watervogels (ook via eendenkooien) en hun aandeel in de moernering (zout uit veen winnen) bleven ze wel inkomsten uit hun bezit innen. Ze bleven zich naast heer van de Mijle ook heer of vrouwe van Dubbeldam noemen en de vererving van de titels ging ook gewoon door. Tot er geen erfgenamen meer waren.

Het wapen van de heren Van Alblas uit de Beschrijving van Dordrecht (1677) door Balen

Zo verkocht Hendrik van der Mijle in 1496 zijn ambachten aan Willem van Alblas (ca 1460-1502), een schepen en burgemeester van Dordrecht, die zich uiteraard heer van de Mijl, Dubbeldam en St-Anthonispolder (in de verdronken Hoeksche Waard) ging noemen. Zijn zoon Jan van Alblas (ca. 1480-1541) erfde de heerlijkheden en op zijn beurt liet hij ze na zijn dood na aan zijn dochter Kornelia van Alblas (ca. 1510-1564).

Deze laatste Alblas-telg trouwde met Arend heren Cornelisz. (1507-1586), jarenlang schepen en burgemeester van Dordrecht. Na de dood van zijn vrouw in 1564 erfde hij haar titels en bezit, hoe verdronken het ook was, dus De Mijl, Dubbeldam en St. Anthonispolder. Ze was daarnaast ook vrouwe geweest van Bleskensgraaf in de Alblasserwaard en Kijfhoek in de Zwijndrechtsewaard, die ook op hem overgingen. Hij was al sinds ca 1560 vanuit De Mijl bezig met het inpolderen van kleine stukjes land en op den duur ontstond door landaanwinning ten zuidoosten van Dordrecht een nieuw ambacht. Hij noemde het Dubbeldam, naar het in 1421 verdronken dorp van die naam. Het werd gewoon op een andere plaats weer opgebouwd.

Het wapen met de eenhoorn van Arend van der Mijle uit 1570

Arend Cornelisz. bleef in het begin van de Opstand tegen de Habsburgse koningen – dus vanaf 1566-1568 – katholiek. Hij was echter geen scherpslijper, al bestreed hij de calvinisten en wederdopers. Toen het menens werd heeft hij voorkomen dat er in Dordrecht hagepreken plaatsvonden en keurde hij de beeldenstorm af. Het leverde hem na die eerste fase de complimenten op van de Spaanse koning Filips II. Die verhief hem in 1570 in de adelstand. Hij mocht zich Van der Mijle noemen en kreeg een wapen: een steigerende zwarte eenhoorn met een gouden hoorn op zilver. De oude heren Van de Mijle, echte adel uit de middeleeuwen, hadden een stappend zwart edelhert met gouden gewei op zilver gevoerd. De wapens leken een beetje op elkaar, maar iedereen kon zien dat ze geen familie van elkaar waren. Later heeft de familie nog wel eens geprobeerd bewijzen van die afstamming te vinden, maar daar werd door kenners alleen maar om gelachen.

Het wapen met het stappende edelhert van de middeleeuwse Uter Mijles

Bovenaan het blog een idyllisch plaatje van een schaapskudde op de Dubbelsteynlaan rond 1899.

Wordt vervolgd

Naar boven