We zijn inmiddels in 1909 aanbeland waar het de bouwaanvragen en –tekeningen betreft. In het driehoekige kavel tussen de Frederikstraat-Willemstraat, was aan de zuidkant de Alexanderstraat oneven gepland. De even zijde zou binnen het kavel van de Mariastraat vallen. In april 1909 werd door Jan Blok een perceel verkocht aan Govert Vigelius, een Dordtse bankwerker (!), en Gerrit van Hoek. De laatste had er vier huizen gepland en er een basis bouwtekening voor gemaakt. Vigelius bezat daar de linker twee van. Nu zijn dat de nummers 15-21.
Het zijn twee huizen met wolfsgevels en twee met trapgevels, onder de eerste een breed dubbelraam en onder de tweede twee ramen. Tussen de gevels zitten eenvoudige dakkapellen. Het is de eerste keer dat in de wijk een trapgevel werd gebouwd. Boven de ramen en deuren zitten geel-oranjerode strekken en door de gevels lopen rode spekranden. Bij latere gevelrenovaties zijn de voegen in de strekken en randen zowel licht als donker bewerkt en ook grijs. Wat de oorspronkelijk kleur was is niet helemaal duidelijk, maar zwart lijkt me niet echt passen in de stijl van de straat.
Een paar maanden later, in juni, werden op dit kavel de zeven, waarschijnlijk al in aanbouw zijnde aangenzende huizen ook aan baas Hoek verkocht. Die herhaalde het stramien van de nummers 15-21 zodat het één symmetrisch ontworpen rij werd. Dat kon echter niet helemaal volgehouden worden bij nummer 1. Dat had minder plek omdat het eerste pand aan de Willemstraat, nu 28, al gepland was. Alexanderstraat 1 moest dus in de breedte worden uitgewerkt door een kamer rechts van de trapgevel te bouwen in plaats van erachter. Op de situatietekening is trouwens duidelijk te zien dat de oppervlakte van de ‘burgerhuizen’ 6 x 11 m plus een verdieping is en dus met 66 m2 niet echt klein is voor de tijd.
De hele rij kwam gereed op 31 januari 1910.
Op de begane grond zit nog wel wat origineel glas-in-lood in de bovenramen, maar er zijn geen originele deuren meer. Waar brede ramen zaten zijn die soms gemoderniseerd en er is maar een stel dakramen dat in één brede dakkapel is veranderd. In de bovenramen en dakkapelramen zit af en toe nog een roedeverdeling uit het begin, maar op het donkere voegwerk in de spekranden na, zijn de gevels nog in redelijk oorspronkelijke staat. Uit gesprekken met (ex)bewoners blijkt dat de huizen zelf soms niet in al te beste staat van onderhoud zijn.
Uit het boekje over baas Hoek blijkt dat hier veel werknemers van zijn timmerfabriek woonden. Ze huurden hun huizen van de baas. Na 1917, toen de fabriek failliet ging en baas Hoek zijn bezit te gelde moest maken, werden veel huizen verkocht.
Bovenaan het blog ziet u een foto uit 2021 van de nummers 13-21.
De Hendrikstraat is in 1906 genoemd naar de ondernemende prins Hendrik, voluit Willem Frederik Hendrik (13 juni 1820 – 13 januari 1879). Hij was de derde zoon van koning Willem II en Anna Paulowna. Ook hij was, net als zijn oom prins Frits, een militair die het zelfs schopte tot admiraal van de vloot. Bovendien bezat hij een geweldige martiale snor en bakkebaarden. Hij was de eerste Oranje die zowel ‘ons’ Indië als de koloniën in de Caribische Zee bezocht. In Indië bemoeide hij zich met de tinmijnen daar en bouwde er een fortuin op met de handel in dat metaal. Hij was ook stadhouder van Luxemburg toen dat nog bezit van de Oranjes was.
Maar waarom de Mariastraat naar zijn tweede vrouw Maria van Pruisen heet is me een raadsel. Zijn eerste vrouw was Amalia van Saksen-Weimar-Eisenach (1830-1872), maar die verbleef voornamelijk in Luxemburg. Na haar dood trouwde hij dus met Maria, voluit Marie Elisabeth Louise Frederika van Pruisen (14 september 1855 — 20 juni 1888). Zij huwden op 24 augustus 1878 in Potsdam bij Berlijn. Helaas waren ze nog maar vijf maanden getrouwd toen prins Hendrik aan een hersenbloeding overleed. Prinses Marie bleef weliswaar, tot zij in 1885 met een Duitse prins hertrouwde, in Den Haag wonen en had goede connecties met de familie, onder wie koningin Emma, maar erg bekend was ze in Nederland niet.
De enig overgebleven straat is dan nog de Saksen-Weimarstraat die ook in 1925 zijn naam kreeg. Volgens het straatnaambord is die genoemd naar Karel Alexander (1818-1901). Dat was dus Karel Alexander August Johan, groothertog van Saksen-Weimar-Eisenach. Hij was een zoon van de toenmalige erfgroothertog Karel Frederik en Maria Paulowna, dochter van tsaar Paul I van Rusland en zuster van de Nederlandse koningin Anna Paulowna. Karel Alexander leerde in 1834 zijn nicht prinses Sophie der Nederlanden kennen, dochter van koning Willem II en Anna Paulowna, en zuster van Willem III, Alexander en Hendrik (zie hiervoor). Hij trouwde met haar in Den Haag in 1842. Ze woonden in Weimar, maar voor bezoeken aan Nederland had Willem III voor zijn zus Sophie een pand op het Lange Voorhout in Den Haag aangekocht. Dat staat er nog steeds. Ook zij was niet erg bekend in Nederland (behalve in Tilburg…) en daarom zal zij ook niet de naamgeefster van de Sophiastraat zijn geweest. Maar waarom haar man dan wel een straat naar zich genoemd kreeg is dan de vraag.
Zoals u ziet zijn er nogal wat vragen te stellen over de naamgeving van wat we eigenlijk de Oranjebuurt moeten noemen. In 1906 werden, zoals ik hoop te hebben aangetoond, de halfbroers van koningin Wilhelmina, haar moeder en de eerste vrouw van koning Willem III, haar vader, vernoemd. Iedereen was toen al dood. Het vroeg overleden Mauritsje kreeg een doodlopend industriestraat naar zich genoemd. Of zou van meet af aan toch de roemruchte prins Maurits, zoon van de Vader des Vaderlands, zijn bedoeld? Maar wat deed hij dan als 17e eeuwer tussen de 19e eeuwse andere leden van deze Oranjetak? Juist in het deel van de weg langs Nieuw-Krispijn-West vind je wat tijdgenoten, maar die wijk raakte de weg pas toen die na de oorlog werd doorgetrokken tot aan de Krispijnseweg. Was daar al rekening mee gehouden? Ik betwijfel het.
Vervolgens is de keuze van de prinsen Frederik en Hendrik, uit eerdere 19e eeuwse generaties tamelijk afwijkend. En die van de tweede vrouw van de laatste, Maria, was helemaal vreemd. De pas in 1925 toegevoegde straten die zijn genoemd naar koningin Anna Paulowna, de echtgenoot van haar nicht Sophie Karel Frederik, en haar schandalige aangetrouwde tante Marianne, roepen nog meer vraagtekens op. Was men op het stadhuis niet zo op de hoogte van de relaties tussen en de levenslopen van de gekozen Oranjes? Zat er iemand in de naamgevingscommissie die het niet zo op die familie had? Dordrecht was en is niet echt een koningsgezinde stad, zoals we hebben gezien toen het beeld van Willem van Oranje aan de stad werd opgedrongen. Of speelde iemand een cynisch spelletje en stelde hij een ondoorgrondelijk lijstje elitenamen op dat vooral vragen opriep. Tot iedereen er zo gewend aan was geraakt dat niemand (zich) meer vragen stelde. Tot dat de straatnamen gewoon vanzelfsprekend waren geworden. Tot nu…
Bovenaan het blog ziet u een foto van het bezoek van prinses Wilhelmina en regentes koningin Emma aan Dordrecht in augustus 1897. Ze staan omgeven door notabelen op een voor de gelegenheid aangepast bordes van het stadhuis dat nogal barok is versierd en met groen en bloemen is opgefleurd. Let op de zee van bloemenhoeden onderaan de foto.
Ik zal het maar bekennen: ik heb wat met baksteen. Dat begon al in 1991 toen we voor Archeon op zoek waren naar moderne replica’s van veertiende eeuwse bakstenen (die waren er niet…). Sindsdien heb ik me verdiept in alles wat met dat bouwmateriaal te maken heeft. Wat ermee gedaan is en wat er nog steeds mee gedaan wordt. Hoe ze gemaakt werden en worden en wat de eigenschappen ervan zijn. Ik houd van de namen die er om het bouwen met baksteen worden gebruikt; van kruisverband tot klezoor. Dat betekent ook dat ik altijd loop te letten op wat mensen om me heen ermee gedaan hebben. En daarom maak ik me in mijn KIK project ook zorgen over wat men er hier nog mee gaat doen.
Ik heb al eerder mijn angst voor afbraak en nieuwbouw van Nieuw-Kispijn-Oost uitgesproken. Niet alleen dat je een uniek stuk onbeschermd stadsgezicht mee kwijtraakt, maar wat krijg je ervoor terug? Ik heb ook al gewezen op wat ze notabene in onze wijk aan de Mariastraat gebouwd hebben en aan het bouwen zijn. Ongetwijfeld ruime en comfortabele huizen, maar verrekte somber om te zien. Gebouwd van een soort donkere paarsrode-bruine bakstenen, afgewisseld met een bijna onbeschrijfbaar donker beigegrijs. Het huis dat nu naast Mariastraat 15 wordt gebouwd is in dezelfde kleuren baksteen (en hetzelfde metselverband: noords met afwijkingen).
Ik heb het ook al even gehad over de afbraak en herbouw van onze buren: Nieuw-Krispijn-West. Het Witte Dorp verdwijnt. De kleine huizen waren na de oorlog op een koopje gebouwd met verwerkt puin van gebombardeerde gebouwen omdat de woningnood hoog was. Die zijn inmiddels allemaal verdwenen, want door verwaarlozing, maar ook omdat ze aan hun eindje waren, werd dat de hoogste tijd.
Ernstiger en al veel beter zichtbaar zijn de nieuwe huizen die in de plaats zijn gekomen van wat ik de straten van de Oranjevrouwen noem: de Anna Paulowna-, de Charlotte de Bourbon- en de Mariannestraten, die deels nog doorlopen in het Witte Dorp. De architecten hadden een aantal jaren geleden aantrekkelijke toekomst-tekeningen gemaakt om bewoners te trekken. Het ziet er allemaal zonnig en groen uit. Maar in Nederland is het lang niet altijd zonnig.
Wat je op de tekeningen niet ziet zijn de bakstenen. Die zijn ‘wit’. Nou ja, ze hebben een lichte kleur en als je dichterbij komt lijkt het op er een schimmellaag opzit. Soms op het zwartige of ongezond bruinige af en altijd kalkig. Zie de grote afbeelding bovenaan dit blog. Ik vind het afschuwelijk. Het is ook zo on-Nederlands. Niet dat ik nou zo’n chauvinist ben, maar ‘witte’ bakstenen zijn niet bestand tegen het vaderlandse weer en zeker niet als ze zo’n ruw oppervlak hebben als de beschreven schimmelbakstenen.
Je zou toch denken dat architecten en aannemers inmiddels voldoende ervaring hebben met de effecten van regen, roet en uitlaatgassen op lichte baksteen. Ik kan me nog de nieuwbouw van het Delftse stadskantoor destijds herinneren, dat bedekt was met witte tegeltjes. En die waren ook nog geglazuurd. Na een paar jaar waren ze groen uitgeslagen. En we hebben net zo’n verhaal over de witte wanden van het ANWB gebouw aan de Spuiboulevard. Maar nee. Aan het eind van de Charlotte de Bourbonstraat staan langs de Mauritsweg notabene twee rijen voorbeelden van wat er gebeurt met dit soort baksteen, al zijn die van oorsprong eigenlijk heel lichtgeel. De bijgaande foto’s spreken wat dat betreft duidelijke taal. De grauwsluier over beide rijen en de grijze plekken in de lichte muren zijn een aanfluiting.
Wat is er mis met gewone baksteen? Die gebruiken we al sinds het begin van de dertiende eeuw, waarbij Dordrecht de eerste stad in Holland was die de toen nog zeldzame baksteen toepaste in woon- en pakhuizen in plaats van bij kastelen, kloosters en andere belangrijke gebouwen. Hij was door de klei die hier voorhanden was verkrijgbaar in tinten van licht oranje (appelbloesem noemde men dat vroeger) tot grijsbruin, met allerlei nuances daartussen. Alleen aan de Hollandse IJssel produceerde men gele bakstenen, die kleiner waren. De stenen hielden zich eeuwenlang goed, al bleken ze wel te donkeren onder in vloed van vroeger roet en nu uitlaatgassen. Maar als een hele wijk ‘donkert’ zoals bij ons, valt dat niet echt op. Bovendien verbinden allerlei organismen via de regen en de rook zich met de altijd poreuze baksteen die daardoor een een bijna ondoordringbaar oppervlaktelaagje krijgt. En dat geldt ook voor de voegen. Het valt dan natuurlijk wel op als men de muren gaat schoonspuiten. Buiten dat het schadelijk kan zijn voor zowel de steen als de voegen, want dat genoemde laagje wordt eraf geschuurd, valt zo’n ‘schoon’ pand tussen de rest er dijkwijls nogal opvallend uit. Het gaat ook ten koste van de sfeer en harmonie in de rij waarin het staat. Maar voor dat laatste hebben moderne mensen dikwijls weinig oog.
Baas Hoek bouwde tussen 1901 en 1917/19 met licht oranjebruine stenen. Nieuw waren dat heel ‘vrolijke’ stenen, zeker als ze nog gecombineerd werden met raam- en deurstrekken en speklagen van gele en rode persbakstenen. Dat is één van de aspecten die Van Hoeks aandeel in Nieuw-Krispijn-Oost juist zo aantrekkelijk maken. De iets grauwere en donkerdere stenen in de jaren twintig huizen zijn daartussen een mooi contrast. Zeker met het creatieve gebruik van versieringen in baksteen en het toepassen van verdiepte rijen en de leuke randen en muizentanden.
Ik verbaas me er dus over dat moderne architecten ondanks die slechte ervaringen met lichte muren in Nieuw-Krispijn-West toch weer kiezen voor lichte baksteen als je bij de buren kunt zien hoe lelijk die er na een paar jaar al uit gaan zien. En dat dat gebeurt met bakstenen die een kunstmatig schimmellaagje hebben gekregen. Dat is bijna nog erger dan als je huizen bouwt met kunstmatige roet- en metselkalklaagjes alsof je niet goed schoongemaakte baksteen hergebruikt van afgebroken huizen.
Het is mijn nachtmerrie dat verwaarloosde huizen van de oostkant van de wijk omdat er niet meer in gewoond kan worden zullen worden afgebroken en op zo’n manier weer worden herbouwd. Bescherm Nieuw-Krispijn-Oost tegen de schimmel! Maak het een beschermd stadsgezicht!
Dit wordt geen leuke afsluiting van de serie ‘het oudste rijtje’. Al die verhalen over de bewoners en de geschiedenis van de winkels erin waren een inleiding op wat hieronder komt. Ik beschrijf hoe ik denk over de toekomst ervan. Toen ik er namelijk onlangs nog eens langzaam langs liep schrok ik toch wel. Iedereen loopt, fietst en rijdt er zonder goed te kijken voorbij en realiseert zich niet in wat voor penibele staat die 16 huizen en winkels verkeren. Zeker als de bomen in blad staan en de zon schijnt heeft het ensemble een gezellige warme uitstraling en lijkt het of er niks aan de hand is. Kijk maar op Google Maps.
Oké, 82 is duidelijk geen winkel meer, en de etalage van 88 zit dicht met een paar brede grijze banen en een witte baan, maar het cafetaria op 92, als het open is, heeft nog wel uitstraling. Dat geldt ook voor slager Luca. Maar als bij beide laatsten de rolluiken dichtgaan ziet het er beduidend ongezelliger uit. Bij nr 84, waar kamers aan gastarbeiders worden verhuurd, zitten de ramen eveneens dicht met donkerblauwe zonweringen.
Ik heb in het voorgaande niet veel aandacht besteed aan de drie laatste dubbele huizen in de rij, maar ik krijg de indruk dat panden deels (?) leeg staan. De ramen laten oude vitrage zien en het ziet er stoffig uit. Boven 68 (het restaurant), 88 en 92 worden net als in 80-82 en 84 kamers verhuurd. Niet iedereen weet dat sinds 2010 binnen de gemeente geldt dat per straat in maximaal 2 % van de huizen kamers verhuurd mogen worden. Tussen de beide overwegen staan aan de weg ca 150 huizen. Twee procent van 150 is drie! Conclusie: er worden aan dit deel van de Dubbeldamseweg in veel te veel huizen kamers verhuurd. En dan heb ik die aan de oneven kant en de rest van de even kant nog niet eens meegerekend. Het is trouwens dikwijls onduidelijk of er in de genoemde panden etages verhuurd worden als woningen of dat het echte kamerverhuur is.
Daar komt nog bij dat er veel aan het uiterlijk van de huizen in de rij mankeert. De nieuwe gevel van het pand 76-78 is uiteraard niet bepaald een schoolvoorbeeld van hoe je een huis uit 1897 restaureert. Het verbaast mij nog steeds dat de aannemer toestemming kreeg om zo’n afwijking van de rest van de rij te bouwen. Het toont des te meer dat de hiervoor verantwoordelijke dienst van de gemeente Dordrecht geen oog heeft voor de waarde van zo’n in het oog springende rij dubbele woningen. Maar ook de ruim aanwezige kunststof kozijnen, ook in de etalages, en de vreemde kleurenkeuzes in het schilderwerk doen afbreuk aan het beeld van de rij.
De hele rij, inclusief de panden 106-116 tot aan de Bloemstraat, ziet er op het eerste gezicht uit als een harmonisch geheel. Als je de duidelijke afwijking van het stramien bij nr. 76-78 niet meetelt, tenminste. Dat was natuurlijk vanaf de bouw ook de bedoeling. Zie de foto uit 1917 bovenaan het blog. Het is een idyllisch ogend ensemble.
Als je hedentendage beter naar die huizen kijkt, dichterbij komt als het ware, dan zie je dat er wel meer veranderd is dan het toevoegen van etalages of het ophangen van rolluiken. Deels is dat het gevolg geweest van handelen waar de eigenaars en bewoners niks aan kunnen of konden doen. Het lokale waterschap heeft lange tijd, op verzoek van de boeren in de omgeving, het grondwater op een te laag peil gehouden. Gevolg: de koppen van de heipalen onder huizen gingen rotten. Dat gebeurde overal in de wijk, maar niet overal werd er wat aan gedaan. Aan de oneven kant van de weg hoorden rond het jaar 2000 de huizen tot de eerste rijen die daar, aanvankelijk met subsidie van de gemeente, wat aan gingen doen. Maar in het ‘oudste rijtje’ wreekte zich dat eigenaars van kamerverhuurbedrijven niet bereid waren samen met gewone eigenaars mee te betalen aan die verbetering. Men werd het dan ook niet eens en er gebeurde niks. Gevolg: scheuren, scheefzakken, schade aan muren en houtwerk. Samen met de toch al optredende verwaarlozing door de huisjesmelkers ontstond een ernstige situatie. Overal in de gevels zijn de effecten met het blote oog te zien: zie de hierbij gaande foto’s die in het hele blog worden getoond. Individueel werd er wel ingegrepen, soms gerepareerd en er zijn zelfs wel daken vernieuwd. Maar die ingrepen zijn toch meestal cosmetisch.
De waterstand is inmiddels weer op peil, maar wat is het gevolg op de lange termijn geweest voor de al rottende paalkoppen die nog steeds onder de huizen in de grond zitten?
Toen de Aldi achter deze rij ging uitbreiden en de nieuwbouw van de bijna twee keer zo grote winkel tegen de achterkant van de erven aan kwam te staan, werd het toch al niet riante uitzicht wel erg gehinderd. De nieuwe super was ook een stuk hoger dan de oude. Het woonplezier nam af. Voor kamerbewoners die er toch maar tijdelijk verbleven was dat niet zo’n bezwaar, maar zou een jong gezin hier graag intrekken en er de kinderen opvoeden: ik denk het niet.
Verder zijn op het metselwerk de nodige sporen van vocht via lekkages of inwateren te zien. Zie de stukken gevel die wit zijn uitgeslagen. En is er veel achterstallig onderhoud aan het verfwerk. Er zijn dus nogal wat eigenaren die te lang hebben gewacht om hun bezit in goede staat te houden. Dat zorgt ervoor dat dit bouwkundig en esthetisch waardevolle rijtje zichtbaar achteruit gaat en dreigt te verkrotten. Gevolg: op een bepaald moment wordt wonen in die huizen te gevaarlijk en dreigt afbraak en eventueel nieuwbouw. Voor de buurtbewoner: zie wat er aan de Maria- en de Frederikstraat al gebeurt. Ik denk dat je dan de Dubbeldamseweg als levensader wel kunt vergeten en dat deze belangrijke weg zienderogen nog meer achteruit gaat. Er zijn hier en in andere steden voorbeelden te over van zo’n scenario. Willen we dat laten gebeuren?