Cornelius van Braam (1770-1803), een vroeg gestorven werkend lid van Pictura, schreef in een in 1800 uitgegeven brochure een ‘Jubelrede’ ter gelegenheid van het 25-jarig bestaan van het Dordtsche Teekengenootschap.[1] Van hem komen we te weten dat vier tekenaars in de zomer van 1774 in het ‘uitspanningsoord’[2] Krispijn overlegden over het oprichten van een tekenvereniging om het hele jaar door onderwijs in die kunst te gaan geven.
Hij schetst een sfeerbeeld van die locatie tijdens die gebeurtenis:
“Het was op eenen dier schoone avondstonden: wanneer, de zon met onbewolkten glans in ’t westen daalende, het hooggetakt geboomte de lange schaduwe over het groen der bekoorende velden verspreidde, en de koornhalm zig zagtkens nederboog voor de frische koelte, die het naastgelegen vlas al golvend kemde; het moedig ros, van het zwoegen voor den ploeg vermoeid, uit het gareel ontslaagen, zig nu in de malsche kruiden omrolde, en dan door het schudden van de maanen zijn genoegen te kennen gaf; het wollig vee al blaatende ter kooi wierd terug gedreeven…”
De bewuste tekenaars hadden die dag op diverse plekken ‘naar het leeven’ getekend en keerden huiswaarts. Op dat ‘schilderagtige hoekje’ op het eiland ontmoetten ze elkaar en lieten elkaar zien wat ze gepresteerd hadden. Daarbij vormde zich het denkbeeld dat ze wel graag intensiever zouden willen oefenen, ook ’s winters.
Hierna beschreef hij, in dezelfde stijl, het ‘gelukkig oord’ waar ze zaten:
“Te dikwerf het tooneel van mingeregelde vermaaken, onstuimige vreugde, en wellicht van buitenspoorigheden, wanneer het onmaatig gebruik van geestige dranken aan de rede het bestuur der zinnen ontweldigd heeft, hoe rijst hier uwe waarde, hoe verdient gij niet, dat uw naam, ter gedagtenis, met gouden letteren bij ons worde opgetekend?”
Hij antwoordt zichzelf:
“Aan de Krispijn…![3] Ja…! Daar… werd de eerste knoop gelegd…!”
Om daarna verder te gaan met een ellenlang verslag over wat er sindsdien was gebeurd, te beginnen met de officiële oprichting van Pictura op 1 oktober 1774.
Dit zal best een betrouwbaar, hoewel wat ronkend, verslag zijn geweest, want twee van de oprichters, Abraham van Strij en Willem van der Koogh, waren aanwezig bij het jubileum en Van Strij was zelfs nog werkend lid. Van hen zal de nodige informatie afkomstig zijn geweest, maar hoe betrouwbaar die was is natuurlijk niet meer na te gaan.
Bij het vijftigjarig jubileum in 1824 werd een soortgelijke redevoering gehouden, maar de spreker verwees hierin alleen maar naar “Eene ontmoeting op een zomer-avond buiten de stad”, zonder nadere plaatsaanduiding.[4]
In 1874, toen Pictura 100 jaar bestond, werd door de secretaris, J.W.M. Roodenburg, slechts het relaas van Van Braam uit 1799 letterlijk herhaald.[5] Alleen droeg het werkend lid S.J.H. van der Noordaa een lang gedicht voor waarvan de eerste strofen luidden:
Van Dordt zoowat een groot kwartier,
Ligt een betoovrend oord,
Waar ’t landschap, bij een glaasje bier,
Den wandelaar bekoort.
Daar zaten eens, voor honderd jaar,
Bij gerstenat en tabak,
Vier Dordtsche schilders bij elkaar
En spraken over ’t vak.
Het waren Abraham van Strij
En Willem van der Koogh;
Wier naamgenoot en naneef, wij
Aan ’t feest zien zitten, hoog.
En Pieter Hofman met Reinier
Goudsbergen, – deze zijn
De ware namen van de vier
Die zaten te Krispijn.
Etc, etc.[6]
Deze clubgeschiedenis op rijm werd natuurlijk in zijn geheel in het jubileum boekwerkje afgedrukt.
De onderwijzer Jan van de Maas (schuilnaam van de de latere archivaris Jan van Dalen) schreef als één van zijn Dordtsche schetsen die hij vanaf 1888 in de Dordrechtsche Courant publiceerd natuurlijk ook over Pictura, het oudste nog bestaande tekengenootschap van Nederland.[7] Hij maakte echter weinig woorden vuil aan die eerste oprichting en schreef alleen:
“Een samentreffen aan het uitspanningsoord Krispijn van een viertal kunstbeoefenaars, die den schoonen nazomer van 1774 gebruikten, om in de schilderachtige landouwen van het Dordtsche eiland, naar de natuur te teekenen, legde de grond tot het teekengenootschap Pictura….”
In het eerste deel van zijn Geschiedenis van Dordrecht (1931) was hij, nu sinds 1901 archivaris en onder zijn echte naam, wat vollediger. Hij meldde:
“Krispijn heet naar Chrispijn van Oudgaerden, die aldaar in de 17de eeuw een woning of boerderij bezat.” [8]
Waar had hij dat vandaan? Wat had hij nog meer gevonden over Krispijn sinds hij 40 jaar daarvoor zijn Dordtsche schets had gepubliceerd over het ontstaan van Pictura? Één van de mankementen van die eerste moderne geschiedenis van de stad was dat Van Dalen, naast het ontbreken van indices en een literatuuropgave, ook geen noten gaf die naar bronnen verwezen. Geen enkele historicus zou daar tegenwoordig mee wegkomen. Het ziet er naar uit dat die naamsherkomst dus pas in 1931 voor het eerst werd genoemd.
Lips, in zijn Wandelingen door Oud-Dordrecht,[9] nam de connectie met de familie Van Outgaerden echter niet over en zelfs de recentste Geschiedenis van Dordrecht van 1572 tot 1813)[10] noemt de familie niet, alleen de ‘herberg’ Krispijn. Was dan heel die connectie, die in de populaire lectuur tot nu wordt herhaald, dan alleen afkomstig van de oud-archivaris?
Ik kan er in ieder geval niet omheen: in 1774 was er op een kwartiertje van de stad een lokaal waar gedronken een gerookt kon worden tijdens een wandeling of rit in de omgeving van Dordrecht. En het bleek daar, volgens een jonge kunstschilder, wel eens uit de hand te lopen: een soort ‘zuipschuur’ avant la lettre. Maar ik kan er ook niet omheen dat de prenten uit 1747 en 1780 (zie boven dit blog) geen bewijs laten zien dat er een café-met-terras stond op de hoek van de Brouwersdijk en de Spuiweg. Geen bankje buiten, geen tafel, geen uithangbord, geen zich ontspannende Dordtenaren…
Dat in 1830 pas voor het eerst de naam Krispijn op landkaarten en plattegronden voorkomt is een gegeven. Dat kan liggen aan het feit dat er toevallig in de 18e eeuw geen meer gedetailleerde kaarten waar de locatie op stond werden uitgegeven. Bovendien beletten de kaders rondom de stadsplattegronden uit die eeuw dat ver genoeg over de vesten kon worden gekeken. Wel gek is dat halverwege de 19e eeuw pas wordt gesproken over een ‘herberg’ van die naam, maar dat het pand daar eigenlijk veel te klein voor is: waar moesten mensen slapen? Bovendien dateert de eerste plaat waarop te zien is dat enkele mannen inderdaad wat gebruiken op een soort terras bij wat Krispijn moet zijn, uit ca 1850.
Er is verder geen enkele verwijzing in de bronnen te vinden die Krispijn met leden van de familie Van Outgaerden verbindt. Zo is er ook geen enkel bewijs dat de oude Crispijn van Outgaerden dit specifieke stuk land aan zijn jonge neef met dezelfde naam heeft nagelaten, behalve dat die een ‘grote tuin’ kreeg die f 860,00 waard was. Waar die tuin lag is niet bekend, maar dat kan net zo goed in de binnenstad of op de ‘stadsgrond’ net over de vest zijn geweest. Of hij bij Krispijn en omgeving lag is dus ook niet te bewijzen. De gilden, en daarbij hun heilige patronen, waren al in 1795 afgeschaft, anders zou je nog kunnen denken aan een uitgaansgelegenheid voor schoenmakers, maar dat kan ook al niet.
Kortom: heeft Jan van Dalen die connectie zelf gelegd zonder daar echt bewijs voor te kunnen leveren? Heeft hij nog bewijs gezien dat het in de 18e eeuw onder die naam bekend staande uitspanninkje van de Van Outgaerdens was? Dat Crispijn van Outgaerden de Derde (1674-?) daar inderdaad een soort café heeft uitgebaat en dat in 1774 zijn naam nog in het geheugen zat? En is het bewijs dat hij dat inderdaad deed inmiddels verdwenen? En heeft Van Dalen de herkomst ervan, zoals zijn gewoonte was, niet vermeld of geannoteerd?
Het is misschien nooit fatsoenlijk opgeschreven, maar kan desondanks allemaal in het geheugen van de Dordtenaren zijn blijven hangen en tot nu toe zijn blijven voortwoekeren tot het in Wikipedia de plattelandsherberg van de edelman Crispijn van Outgaerden werd. Maar als historicus blijf ik mijn twijfels houden over de meergenoemde connectie familie-uitspanning.
[1] Jubelfeest ter vijf- en twintigsten verjaardag van het Dordrechtsche genootschap Pictura ingevallen den eersten van Wijnmaand en gevierd den vierden van Wintermaand 1799 (Dordrecht 1800) 11-12.
[2] De term is van Jan van de Maas (Jan van Dalen) in zijn Dordtsche Schetsen CXXV, ‘Het Teekengenootschap “Pïctura”’, ca 1890.
[3] ‘De’ Krispijn? Wat zou hij hiermee bedoeld hebben? De weg? De kruising? Een watergang? Of is het een zetfoutje?
[4] A. Kist Ez. en B.F. Tydeman, Feestviering van het vijftigjarig bestaan van het genootschap Pictura te Dordrecht op den 17 augustus 1824 (Dordrecht 1825) 28.
[5] Feestviering bij het honderdjarig bestaan van het Teekengenootschap Pictura te Dordrecht op den 1en october 1874 (Dordrecht 1877) 12-14.
[6] Ibidem, 33-34.
[7] J. van de Maas, Dordtsche schetsen CXXV, ca. 1892.
[8] J.L. van Dalen, Geschiedenis van Dordrecht I (Dordrecht 1931) 118.
[9] C.J.P. Lips, Wandelingen door Oud-Dordrecht, 2 delen (Zaltbommel 1974) 276, 502.
[10] W. Frijhoff, e.a., red., Geschiedenis van Dordrecht van 1572 tot 1813 (Dordrecht/Hilversum 1998) 70-71.