Iets meer dan de helft van het perceel waar Hendrikstraat 22-50 op gebouwd zou worden werd in een keer door Jan Blok in 1909 als ‘huizen in aanbouw’ verkocht aan Otto Dingeman Dicke (1884-1948), bouwkundig ingenieur te Dordrecht. Dicke was als tekenaar in dienst van Gerrit van Hoek en zal veel van de tekeningen die bij de bouwaanvragen van de door zijn baas gebouwde blokken gemaakt hebben. Hij was in dat jaar nog jong, 25 jaar, en volgens Leo van Hoek, Gerrits zoon, een “levendig jong mens, dat door allerlei grappen de vrolijke noot aanbracht in het nijvere bouwwereldje”. Toen hij bij Hoek kwam werken was hij nog ‘volontair’ – wij zouden zeggen: stagiair – want hij studeerde nog voor architect. Zijn familie was niet onbemiddeld, zodat het niet vreemd was dat hij soms percelen of huizen kocht voor familieleden. Hier schafte hij dus meer dan een halve straatkant aan.
In 1910 waren de eerste acht huizen gereed (22-36). Wat later volgden de andere twee. Otto Dicke verkocht echter de hele boel, nu dus met een gloednieuwe rij huizen erop, in 1910-11 aan investeerders, die ze daarna verhuurden. Waarschijnlijk heeft hij daar wel een behoorlijke winst op gemaakt.
Inmiddels waren de vijf percelen (42-50) ernaast door Blok, eveneens met de huizen in aanbouw, verkocht aan Jan van Heeren en Gerrit de Bruijn, beide metselaars, respectievelijk in Dordrecht en Dubbeldam. Ook die huizen waren in de loop van 1910 gereed. Van Heeren kocht even daarna zijn collega uit en verhuurde zelf de huizen. Zijn weduwe deed in 1916 de huizen van de hand.
De hele rij is volgens de tekening van Dicke, gedateerd januari 1909, en daarna door zijn baas en diens arbeiders gebouwd. Dat is beschreven in de bouwaanvraag. Baas Hoek heeft op de tekening de verdeling aangegeven.
Ook deze rij is wat eenvoudiger en minder kleurig van opzet dan 23-39 aan de overkant. En ook hier heerst symmetrie, alleen het pand in het midden, nummer 36, heeft een wat grotere en hogere puntgevel dan de vier aan weerszijden. Al die puntgevels hadden ‘gevelmakelaars’ in hun punt, die hen een wat speels aanzicht gaven. Dat is een geveldecoratie die door middel van een balkje, dat boven de nok uitsteekt, en een ligger de windveren van het dak met elkaar verbindt. Daar zijn er nu nog maar twee van over. Ertussen zijn wat uitgebouwde dakkapellen gecreëerd met een dubbele deur erin, een balkonhekje, en een puntig torendakje erop, dat wat lijkt op die in de Emmastraat 13 en 23. De balkonhekjes zijn inmiddels alle vervangen door een houten wandje met openslaande ramen erboven. De strekken en speklagen in de gevels zijn van oranje persbaksteen, net als bij Hendrikstraat 7-21, behalve waar de ramen zijn vervangen door moderne exemplaren. Daar zitten rollagen van gewone baksteen boven. Helaas zit het originele torendakje er alleen nog maar bij nummer 46. Alleen in nummer 28 is het glas-in-lood in de bovenramen van deur en ramen bewaard gebleven.
De basis van al die rijtjes is in die bijna 120 jaar hetzelfde gebleven. Wel zijn de dakkapellen dus aangepast, deuren vervangen (behalve op nummer 28) en roedeverdelingen in de ramen gemoderniseerd. Zie de foto uit 2021 van de complete rij bovenaan het blog waarop de veranderingen op het eerste gezicht niet opvallen, maar wel degelijk zichtbaar zijn.
Naast het in 1906 ontworpen rijtje 29-39, vulde Gerrit van Hoek de ruimte tussen nummers 7-11 op met twee korte ensembles.
Het eerst was nummer 23-27 aan de beurt. Nog tijdens het bouwen van de oudste huizen, in 1907, was het perceel ernaast door eigenaar Jan Blok aan Van Hoek verkocht en die bouwde er een rijtje met exact dezelfde decoratieve gevels. Het kwam in 1908 af, maar in 1907 waren ze alle drie al verkocht.
Ten noorden van de percelen waarop de huizen langs de Frederik-, Sophia- en Hendrikstraat gebouwd zouden worden lag, boven de gedempte noordelijke sloot van het landgoed van de heer van Dubbeldam een brede strook land met de kadasternummers 2357-2363. Middenover dit perceel was de Mauritsstraat (nu Mauritsweg) gepland. Dit gebied zou nog tot 1920 grotendeels onbebouwd blijven. Alleen op nummer 2 zou in 1912 een groot villa-achtig pand gebouwd worden, met een fabriek erachter. Nu is nummer 2 een gemeentelijk monument.
Omdat er tot ca 1920 vanaf de Mauritsstraat nog niet gebouwd zou worden is de nummering van de straten nogal gewijzigd. Dus op het eerste perceel na de voormalige sloot werd in 1907 begonnen met nummer 1, maar nu is dat nummer 7, omdat er drie panden vóór kwamen te staan. Ik houd de nieuwe nummering aan, dan kan de lezer makkelijker zonder de kluts kwijt te raken zien hoe de panden er in het echt uitzien.
Op de erfscheiding van dit onbebouwde perceel met dat van de Hendrikstraat had ene B. (Bastiaan?) Kraaijeveld, een sleepbootkapitein, in 1907 een stuk grond gekocht. Hij liet Gerrit van Hoek er in september 1907 een tekening voor twee tegen elkaar staande huizen voor maken met de bedoeling dat die ze ook zou bouwen. Inmiddels kocht Van Hoek zelf de nog overblijvende 6 percelen (11-21) en plande het zo dat die aan die eerste twee aansloten en aan de andere kant tegen nummer 23 aansloot.
In de bouwtekening van 7-9 staat nog een Hoeks ‘kastrandje’ onder de goot, maar dat is niet gemetseld. Misschien was het decoratieplan van de eerder gebouwde woningen in de rij toch wat te duur uitgevallen en werd nog in 1907 besloten het wat eenvoudiger aan te pakken. Deze rij, dus 7-21 is in één keer gebouwd, want er is geen bouwnaad tussen 9 en 11. De rij was in 1908 af.
Dat was ook het jaar dat baas Hoek in de Emma-, Sophia- en Frederikstraat rijen bouwde. Maar ik maak eerst even de Hendrikstraat af voor ik aan die straten begin.
Na een pauze van bijna vijf jaar werd in februari 1913 door Arie Brand Hzn. (1866-1939), een aannemer uit de Suikerstraat, een aanvraag voor een bouwvergunning ingediend om aan de Emmastraat een volgende rij woningen te mogen bouwen. Het zou gaan om zes dubbele woonhuizen die de nummers 14 tot 36 (moderne nummering; oorspronkelijk was het 14-24 zwart en rood voor de bovenwoningen) zouden krijgen. Het rijtje zou vanaf de hoek van de Hendrikstraat tot die met de Willemstraat reiken, naast wat het Emmaplein zou worden, maar nu niet meer dan een omheind groen perkje was. Het blok was halverwege januari 1914 klaar.
Aan de bouwtekening is te zien dat het rijtje strict symmetrisch is opgebouwd met een verhoogd middendeel (22-28), waarin op de bovenste verdieping elk drie volledige ramen zitten, terwijl in de zijvleugels per bovenhuis maar een dakkapel per woning aanwezig is. De bovenhuizen in het middendeel zijn dan ook een stuk ruimer dan die aan de zijkanten. Alsof het nog benadrukt moet worden hebben beide op de dakrand een soort kasteelachtige kantelen. Die zijn overigens niet bewaard gebleven. De hele dakrand is gelijk getrokken en aan de zijkanten zijn bij elk pand nog elk vier ‘kantelen’ over.
De begane gronden van de rij zijn niet groot al hebben ze elk een klein achterhuis van 2 x 3,15 m. Dat is met een gangetje naast een plaatsje achter de keuken met het blok verbonden. Op de plattegronden heet het een slaapkamer. Waarschijnlijk was die bedoeld voor kinderen en sliepen de ouders in de alkoof tussen de zitkamer (voor) en de woonkamer. Hhet is me niet duidelijk of die achterhuizen tegenwoordig nog bestaan; Google Maps geeft het niet goed weer. Is er een bewoner die me dat kan vertellen? Graag in de reacties onderaan het blog.
Zowel op de begane grond als op de verdieping zat in de bovenramen van zowel de erkers als de deuren glas-in-lood. Dat is gedeeltelijk nog bewaard gebleven. Het meest aangepast is het pand 14-16 waarbij het bakstenen balkonmuurtje is verdwenen, de roedeverdeling van alle ramen is hier gemoderniseerd en de deuren zijn ook vervangen. Bij 22-24, dat is doorgebroken, zijn de beide voordeuren vervangen door één exemplaar met smalle zijramen. Van 26-28 is ook één huis gemaakt, maar hier zijn de deuren gebleven. Deze deuren lijken oud, maar zijn niet hetzelfde als die op de bouwtekening.
Het balkon van nummer 34 verschilt van dat van de tekening – het is ‘doorboord’ met boogjes – maar of die aanpassing al tijdens de bouw is gemaakt is me niet bekend. Bij 18 en 32 zijn de ‘dakjes’ boven de balkondeuren verwijderd en zijn die deuren met de gevel gelijk gemaakt, zoals bij de andere balkons. Dat lijkt, gezien de lichtere bakstenen van de opvulling, nog niet lang geleden te zijn gebeurd. De balkonhekjes, zowel de rechthoekige als die met gebogen zijkanten, lijken origineel, maar kunnen inmiddels al vervangen zijn door nieuwe exemplaren.
Het hele ensemble is erg eenvoudig opgezet, zonder veel detaillering. Strak gemetseld, geen creatieve oplossingen bij de afwerking: een beetje saai zelfs. Deze rij is wat uitstraling betreft niet te vergelijken met de andere vier rijen. Dit deel van de Emmastraat is dan ook niet veel gefotografeerd. Ik kon met moeite een foto van circa 1915 vinden waarop het rijtje uiterst rechts is te zien. Zie bovenaan dit blog. Ook is er nog een glimp van het hek rond het perk op het toekomstige Emmaplein zichtbaar.
Het rijtje 2-12 is het derde dat in de Emmastraat werd gebouwd. Volgens de overlevering is het ontworpen door de architect Carel Tenenti, die tussen 1890-1920 in Dordrecht de nodige monumentale panden op zijn conto heeft. De uitvoerder zou baas Hoek kunnen zijn, maar de familie Tenenti had ook een aannemingsbedrijf dat door de vader van de architect werd geleid. Die was echter in 1901 overleden. Hoewel het bedrijf nog even werd voortgezet is niet zeker dat het deze rij nog heeft gebouwd. Het onderzoek naar het ontstaan van dit deel van de Emmastraat is nog bezig, dus houd dit blog in de gaten in verband met aanpassingen. Het perceel was in ieder geval in handen van de heer Jan Blok uit ‘s-Gravendeel en werd in 1908 door Tenenti gekocht. Hij verkocht in 1910 huis nummer 2. De andere vijf werden in 1917 door diverse particulieren gekocht, na dus zeven jaar verhuurd te wijn geweest. Dikwijls waren het de huurders die hun huis op die manier in eigendom kregen.
In dit ensemble zijn de gevels echt symmetrisch van opzet. 2 en 12 zijn gespiegeld, 4 en 10 ook, evenals 6 en 8. Wel is de plattegrond van met name 2 en 12 afwijkend, omdat zowel de Dubbeldamseweg zuid als de Hendrikstraat schuin weg lopen. Hierdoor is de achterkant van het eerste huis bijna 2 meter breder dan de voorkant en is dat bij het laatste, in wat mindere mate, andersom. Ze zijn duidelijk als één geheel getekend en ook gebouwd, maar uit de kadastrale gegevens blijkt dat begin 1909 nummer 2 al af was, terwijl er aan de andere vijf woningen nog werd gebouwd. Ook die werden later datzelfde jaar opgeleverd.
Vandaar dat de hal in deze woning veel ruimer is en de keuken veel breder. Al gaat hier iets van de lengte af. Bij nummer 12 heeft het trappenhuis veel meer ruimte, maar daar moet de keuken het van de lengte hebben en niet van de breedte. De rest van de plattegronden is allemaal identiek, inclusief de verdiepingen. Ook daar is bij 2 de kamer boven de keuken groter en op 12 kleiner.
Op het eerste gezicht is er aan de gevels weinig veranderd sinds de tekening van 1908, maar schijn bedriegt, want er is wel degelijk veel aangepast. Deels omdat oplossingen van de originele bouw niet voldeden, deels ook omdat de funderingsproblematiek eind jaren ’90 dat nodig maakte. Op een foto uit de jaren ’20 is al te zien dat er ook bij de bouw al zaken aangepast zijn.
Zo is er bovenin de gevels van 2 en 12 een soort vakwerk vulling gemaakt op de plaats waar op de tekening gewoon de baksteenwand werd voortgezet. En dat geldt ook voor de vakwerk randen bovenaan de deurpartijen van 4 en 10. De topgevel van 4 en 10 is trouwens anders en meer in stijl met 6-8. Ook zijn de brede serres met tuindeuren in het midden van 6 en 8 veranderd in open warandes. Inmiddels zijn ook de zijdeuren van de andere serres zo goed als verdwenen, evenals de treetjes met baluster naar die deuren. Ook zijn er op de daklijst veranderingen geweest. Zo zijn de open boogjes boven de deurpartij van 6 en 8 weggehaald en hebben de lijsten boven de gestucte raampartijen van diezelfde woningen een dubbele rij dakpannen gekregen tegen lekkage.
De gevel van nummer 6 was vanwege de in de wijk ruim verbreide paalrot zo verzakt dat hij na het funderingsherstel geheel is vervangen door een nieuwe. Deze rij en de twee aan de overkant hebben veel te lijden gehad van dat probleem en alle koppen van de heipalen zijn door betonnen exemplaren weer op niveau gebracht. Er was nog veel reparatie van het metselwerk nodig om het geheel weer in een goede staat te krijgen.
Op de begane grond is nog veel glas-in-lood aanwezig en ook de originele roedeverdeling in de bovenramen en die in de deuren is nog grotendeels aanwezig. De hekwerken van de balkons zijn dikwijls vervangen door modernere exemplaren.
Boven het blog ziet u een wintergezicht van dit rijtje gezien vanaf nummer 12 in de richting van de Dubbeldamseweg.
Ik krijg naar aanleiding van mijn blogs onregelmatig de vraag: wanneer doe je de Emmastraat nou eens? Daar is toch niet veel mis mee? Zo’n mooie sfeervolle straat… Dat ben ik natuurlijk eens met die vragenstellers, maar dat daar niks aan de hand is, is wat kort door de bocht. De huizen zijn inderdaad nog best gaaf. Juist omdat ze tamelijk groot zijn (in de bouwplannen werden het middenstandswoningen genoemd) wonen en woonden er dikwijls kapitaalkrachtige families in. Die hadden en hebben het geld om hun panden goed te onderhouden. Maar dat wil niet zeggen dat er in de 110-117 jaar dat ze er staan nooit rare dingen mee zijn gebeurd.
Het oudste rijtje, 1-11, is inderdaad al uit 1907. Kort nadat baas Hoek in 1906-07 zijn eerste rij arbeidershuizen aan de Hendrikstraat had gebouwd en aan het show-rijtje Willemstraat 1-9 was begonnen (nu een gemeentemonument) plande hij een rij veel sjiekere en grotere huizen dan die aan de Hendrikstraat. Ze moesten aan de Emmastraat komen, vanaf de hoek met de Dubbeldamseweg tot aan de hoek van de Hendrikstraat. Aan een straat die genoemd was naar de geliefde, toenmalige, koningin-moeder moesten het wel woningen van een bepaalde stand zijn. Waarschijnlijk waren ze erg succesvol, want hij begon in 1908 met twee andere rijtjes aan de Emmastraat, 13-25 en 2-12. En dat terwijl hij in 1907 al begonnen was de rest van de Hendrikstraat tussen Mauritsstraat en Emmastraat vol te bouwen en in 1908 ook nog de hele Sophiastraat afwerkte en de even rij aan de Frederikstraat begon.
Er is een zeldzame foto van de Emmastraat waarop de eerste drie rijen staan in een verder nog leeg gebied. Ik schat hem kort na de bouw, misschien nog in 1908, maar waarschijnlijk in 1909 genomen, want er staan nog geen huizen aan de Dubbeldamseweg. Het hoekhuis van die weg met de Leliestraat (nu 150) is nog te zien en we weten dat Van Hoek in 1910 aan dat deel van de weg ging bouwen.
Pas in 1913 en 1914 werden de andere twee rijen in de straat gebouwd. Dat was geen werk van baas Hoek meer. De nrs. 14-34 uit 1913 waren van Abraham (Bram?) Brand die een timmerbedrijf aan de Suikerstraat had. In 1914 bouwde timmerman Simon Hurkmans van de Voorstraat de nummers 27-37 en het daarbij aansluitende pand om de hoek van de Frederikstraat, nummer 38. Het is verwonderlijk om te zien hoe die rijen afweken van wat baas Hoek tot dan toe allemaal gebouwd had. 27-37 sloten nog wel een beetje aan met hun torentjes, maar het was een veel minder symmetrisch ensemble. Met name 14-34 was toch wel anders en het waren ook boven- en benedenwoningen, in tegenstelling tot de eensgezins panden in de rest van de straat. Maar daar ga ik het later over hebben.
Ik ga in de volgende blogs achtereenvolgens de vijf rijtjes aan die straat behandelen. Er is tamelijk veel van de plannen en bouw bewaard gebleven en er zijn ook nog wat leuke oude foto’s van de straat.
De Hendrikstraat is in 1906 genoemd naar de ondernemende prins Hendrik, voluit Willem Frederik Hendrik (13 juni 1820 – 13 januari 1879). Hij was de derde zoon van koning Willem II en Anna Paulowna. Ook hij was, net als zijn oom prins Frits, een militair die het zelfs schopte tot admiraal van de vloot. Bovendien bezat hij een geweldige martiale snor en bakkebaarden. Hij was de eerste Oranje die zowel ‘ons’ Indië als de koloniën in de Caribische Zee bezocht. In Indië bemoeide hij zich met de tinmijnen daar en bouwde er een fortuin op met de handel in dat metaal. Hij was ook stadhouder van Luxemburg toen dat nog bezit van de Oranjes was.
Maar waarom de Mariastraat naar zijn tweede vrouw Maria van Pruisen heet is me een raadsel. Zijn eerste vrouw was Amalia van Saksen-Weimar-Eisenach (1830-1872), maar die verbleef voornamelijk in Luxemburg. Na haar dood trouwde hij dus met Maria, voluit Marie Elisabeth Louise Frederika van Pruisen (14 september 1855 — 20 juni 1888). Zij huwden op 24 augustus 1878 in Potsdam bij Berlijn. Helaas waren ze nog maar vijf maanden getrouwd toen prins Hendrik aan een hersenbloeding overleed. Prinses Marie bleef weliswaar, tot zij in 1885 met een Duitse prins hertrouwde, in Den Haag wonen en had goede connecties met de familie, onder wie koningin Emma, maar erg bekend was ze in Nederland niet.
De enig overgebleven straat is dan nog de Saksen-Weimarstraat die ook in 1925 zijn naam kreeg. Volgens het straatnaambord is die genoemd naar Karel Alexander (1818-1901). Dat was dus Karel Alexander August Johan, groothertog van Saksen-Weimar-Eisenach. Hij was een zoon van de toenmalige erfgroothertog Karel Frederik en Maria Paulowna, dochter van tsaar Paul I van Rusland en zuster van de Nederlandse koningin Anna Paulowna. Karel Alexander leerde in 1834 zijn nicht prinses Sophie der Nederlanden kennen, dochter van koning Willem II en Anna Paulowna, en zuster van Willem III, Alexander en Hendrik (zie hiervoor). Hij trouwde met haar in Den Haag in 1842. Ze woonden in Weimar, maar voor bezoeken aan Nederland had Willem III voor zijn zus Sophie een pand op het Lange Voorhout in Den Haag aangekocht. Dat staat er nog steeds. Ook zij was niet erg bekend in Nederland (behalve in Tilburg…) en daarom zal zij ook niet de naamgeefster van de Sophiastraat zijn geweest. Maar waarom haar man dan wel een straat naar zich genoemd kreeg is dan de vraag.
Zoals u ziet zijn er nogal wat vragen te stellen over de naamgeving van wat we eigenlijk de Oranjebuurt moeten noemen. In 1906 werden, zoals ik hoop te hebben aangetoond, de halfbroers van koningin Wilhelmina, haar moeder en de eerste vrouw van koning Willem III, haar vader, vernoemd. Iedereen was toen al dood. Het vroeg overleden Mauritsje kreeg een doodlopend industriestraat naar zich genoemd. Of zou van meet af aan toch de roemruchte prins Maurits, zoon van de Vader des Vaderlands, zijn bedoeld? Maar wat deed hij dan als 17e eeuwer tussen de 19e eeuwse andere leden van deze Oranjetak? Juist in het deel van de weg langs Nieuw-Krispijn-West vind je wat tijdgenoten, maar die wijk raakte de weg pas toen die na de oorlog werd doorgetrokken tot aan de Krispijnseweg. Was daar al rekening mee gehouden? Ik betwijfel het.
Vervolgens is de keuze van de prinsen Frederik en Hendrik, uit eerdere 19e eeuwse generaties tamelijk afwijkend. En die van de tweede vrouw van de laatste, Maria, was helemaal vreemd. De pas in 1925 toegevoegde straten die zijn genoemd naar koningin Anna Paulowna, de echtgenoot van haar nicht Sophie Karel Frederik, en haar schandalige aangetrouwde tante Marianne, roepen nog meer vraagtekens op. Was men op het stadhuis niet zo op de hoogte van de relaties tussen en de levenslopen van de gekozen Oranjes? Zat er iemand in de naamgevingscommissie die het niet zo op die familie had? Dordrecht was en is niet echt een koningsgezinde stad, zoals we hebben gezien toen het beeld van Willem van Oranje aan de stad werd opgedrongen. Of speelde iemand een cynisch spelletje en stelde hij een ondoorgrondelijk lijstje elitenamen op dat vooral vragen opriep. Tot iedereen er zo gewend aan was geraakt dat niemand (zich) meer vragen stelde. Tot dat de straatnamen gewoon vanzelfsprekend waren geworden. Tot nu…
Bovenaan het blog ziet u een foto van het bezoek van prinses Wilhelmina en regentes koningin Emma aan Dordrecht in augustus 1897. Ze staan omgeven door notabelen op een voor de gelegenheid aangepast bordes van het stadhuis dat nogal barok is versierd en met groen en bloemen is opgefleurd. Let op de zee van bloemenhoeden onderaan de foto.
De huizenrijtjes aan de oostkant van de Dubbeldamseweg, de even kant, keken, over de weg heen, al sinds een paar jaar voor 1900 naar het westen uit over honderden meters weiland. Helemaal tot aan de Krispijnseweg, die toen nog Spuiweg heette en die nog geheel onbebouwd was. Dat weidegebied was het oude domein van de heren van Dubbeldam wiens buitenplaats al 130 daarvoor was afgebroken. Van de tuinen die om het huis hadden gelegen was niets meer over; alleen de omtrekken van een formele tuinvijver waren nog in het weiland te zien. En er stond alleen nog een tuinmanswoning en een flinke boerderij die gerund werd door de familie Molendijk aan wat nu de Mariastraat is. Dit land was van de oorspronkelijke erfgenamen aangekocht door de heer Blok, een rijke heer uit ’s-Gravendeel.
De jongste zoon van baas Hoek, Leo, vertelt in zijn levensbeschrijving van zijn vader hoe die betrokken raakte bij de ontwikkeling van dat gebied. Hij kreeg namelijk in de gaten dat die weilanden al jaren lang onbebouwd waren terwijl de gemeente dringend om bouwterrein verlegen zat. Maar er was niemand die dat risico durfde te nemen en zo bleef land dat sinds de grenswijziging van 1903 inmiddels Dordts eigendom was braak liggen.
“Het praatje ging rond dat (Blok) er danig mee in zijn maag zat. Het zou een grondspeculatie geweest zijn, die dreigde te mislukken. Gerrit dacht: als die Blok zo omhoog zit met die grond, kan ik hem misschien wel zover krijgen, dat ik een gedeelte ervan, op eigen risico, maar om te beginnen zonder voor de grond te betalen, kan bebouwen.”
Blok was echter niet zo toeschietelijk en het kostte Gerrit van Hoek meerdere gesprekken om hem over te halen. Dat lukte pas toen hij voorstelde om te beginnen maar eens zes eenvoudige huisjes te bouwen die hij dan zou proberen te verkopen. Als dat lukte zou hij de grond waarop ze stonden kopen en er hypotheek op nemen. De eigenaar, die schulden had bij de bank, hapte toe en de bank werkte mee. Gerrit maakte bouwtekeningen en –plannen en die werden goedgekeurd door de bank en wat later door de gemeente. Hij kon aan de slag. Eerst nam hij nog ontslag bij aannemer Bozuwa, voor wie hij werkte. Die vond het maar een gewaagd plan, maar wenste hem succes. Gerrit zou als eerste huizen gaan bouwen ten westen van de Dubbeldamseweg. Zo noemde hij het plan ook: Bouwplan voor zes woonhuizen op het bouwterrein aan den Dubbeldamsche weg.
Ik ben lang op zoek geweest naar die zes huizen aan de Dubbeldamseweg, maar heb ze tot voor zeer kort nooit gevonden. De rijen die daar in de jaren tien aan de westkant zijn gebouwd (voor een deel door Van Hoek) zijn alle langer. Of juist korter. Dat kwam omdat de kavels direct aan de weg, na de sloot, al te koop stonden sinds 1902, en je daar niet zomaar kon gaan bouwen. Maar nog niemand had toegehapt. Er moest dus wat naar achteren gebouwd worden en dan kwam je op de plaats waar nu de Hendrikstraat ligt. Er is in 1904 al een stratenplan ontworpen en de straatnamen in die buurt zijn in november 1906 vastgesteld, dus toen moet al bekend zijn geweest welke straat waar kwam. De tracees zijn echter pas in 1908 voor het eerst, nog onbebouwd, op een stadsplattegrond te zien.
Toen ik recent de bouwvergunningen van de Hendrikstraat nog eens bekeek viel me ineens een plattegrond en aanzicht op dat in 1906 was gedateerd en waar de namen van G. van Hoek en J.K. Schuiling op te lezen waren. Er zat ook een plattegrondje van dat deel van de buurt bij, waarop een rijtje van zes huizen op getekend stond aan de westzijde van de Hendrikstraat. De straatnaam staat er niet bij, maar omdat het de eerste straat na de Dubbeldamsche Weg is, is verwarring uitgesloten. Die huizen staan er nog steeds en nu hebben ze de nummers 29-39. Als je inmiddels de bouwstijl van Gerrit van Hoek kent is het maar al te duidelijk dat hij de stijl van de huizen die hij aan de Boogjes en in de Bloemstraat heeft gebouwd in de Hendrikstraat heeft voortgezet. Hier zijn ze echter nog uitbundiger gedecoreerd dan in de eerdere bouwsels.
Baas Hoek en Schuiling deden zelf al het timmerwerk en besteedde het metselwerk uit. Alles verliep vlot. Toen het werk bijna af was kwamen er zelfs al kopers op af. Vijf van de huizen waren verkocht bij de oplevering en Hoek ging zelf, met zijn vrouw, dochter en ouders, in het zesde wonen. Zijn oudste zoon Thijs werd er geboren. De medewerker J.H. Schuiling, die de bouwtekening eveneens had ondertekend, woonde er ook volgens het adresboek van 1908. Baas Hoek was toen al verhuisd naar zijn nieuwe werkplaats met bovenwoning aan de Sophiastraat 17.
Het rijtje huizen stond aanvankelijk eenzaam op de zandlichamen van de nieuwe straten, maar dat zou niet lang zo blijven. Begin 1907 moet hij het eclectische en monumentale ensemble Willemstraat 1-9 als teken van zijn kunnen voor de heer Blok hebben ontworpen. Misschien heeft dat er voor gezorgd dat hij nog datzelfde jaar in juli aan de realisatie van de zeer decoratieve middenstandshuizen op Emmastraat 1-11 kon beginnen. Vanaf september 1907 bouwde Gerrit van Hoek vervolgens de Hendrikstraat aan de oneven kant tot aan de Emmastraat vol. Op de bouwplannen wordt de naam Hendrikstraat nu wel genoemd, evenals de Sophiastraat. In 1908 bouwde hij vervolgens vanuit de nieuwe werkplaats de hele Sophiastraat, even en oneven, vol, trok de even kant van de Frederikstraat op en daarbij ook nog twee rijen aan beide kanten van de Emmastraat.
Hij moet een ontembare werklust gehad hebben en een leger aan timmerlui, metselaars, dakdekkers, smeden en heiers aan het werk hebben gehad om al die projecten tegelijk aan te kunnen pakken. En daarna lieden om de huizen af te werken zoals loodgieters, gasfitters, stucadoors en schilders. De foto boven aan het blog die de bijna voltooide huizen van Sophiastraat 14-22 in 1908 laat bijna 30 werklieden in allerlei beroepen zien. Hij haalde ze uit heel Dordrecht en omgeving. Een Sliedrechtse vriendin, die nog in de Sophiastraat heeft gewoond, vertelde dat haar opa die een goede huisschilder was, graag voor hem werkte. Hij liep ’s morgens voor dag en dauw over de dijk naar het Papendrechtse veer, voer over en werkte de hele dag aan de nieuwbouw van de Oranjebuurt, en liep ’s avonds weer terug. Hij had zijn kleindochter verteld dat hij goed betaald werd en dat op het werk van baas Hoek niet gesjoemeld werd. Gerrit van Hoek was een vakman die alleen met betrouwbare arbeiders werkte. Er werden bij hem geen kantjes af gelopen. Hij was betrouwbaar. Vandaar dat zijn financiers, leveranciers, de banken en de gemeente en zeker zijn werkvolk met hem wegliepen. Vandaar ook dat hij de kans kreeg bijna in zijn eentje een nieuwe wijk uit de grond te stampen.
Als ik niet via de Mauritsweg naar de Krispijnseweg fietste, reed ik via de Emmastraat en dan moest je op het Emmaplein even naar links om via de Anna Paulownastraat die richting uit te kunnen. Voor je linksaf sloeg zag je (en zie je nog) een rij jaren twintig huizen (Frederikstraat 39-47), die aan beide zijkanten een iets hoger pand bevat. Er zit daar een extra etage op, onder een plat dak. In het kader van het WINO spel valt je dan onmiddellijk nummer 41 op. Dit pand is een van de weinige in de wijk waarvan de gevel bijna nog geheel in originele staat is. Boven dit blog staat een zeldzame foto van dit rijtje in aanbouw, toen het in 1925 bijna klaar was.
De originele voordeur is nog aanwezig en de roedeverdeling in de ramen is geheel compleet, Zelfs het glas-in-lood zit nog in het raam op de begane grond. Het is ook het enige pand waarvan het houtwerk van de ramen en de deur nog in een donkere kleur geschilderd is en dan gevat in lichte kozijnen, die misschien oorspronkelijk ook donker wareb. Van een bevriende restauratieschilder ben ik naderhand namelijk te weten gekomen dat dat soort houtwerk voor de oorlog zeer dikwijls donker geschilderd werd. Niet zozeer het bekende standgroen, dat zo ‘in’ is tegenwoordig, maar dikwijls ook in verschillende tinten olijfgroen. Of in donkere houtkleuren met nerf effect.
Het was daarom dus al een opvallend pand. Maar toen ik me verder ging verdiepen in de bouwwerken in de wijk, zag ik ook de detaillering van de muren. Ook de hoekoplossingen zijn apart en doen een beetje denken aan die van het huis op de hoek Hendrikstraat-Mauuritsweg, maar dan eenvoudiger. In de beide hogere uiteinden zit ook een vijhoekige erker op de eerste verdieping met een klein balkon op de tweede. En tussen elk pand daartussen zitten speelse uitstulpingen tussen een iets vooruit springende borstwering die me ergens aan deed denken. Pas onlangs kwam ik erachter dat het ontwerp van deze rij van baas Hoek is en uit eind 1924 dateert. Hij moet het direct na Mauritsweg 1-23 hebben ontworpen en gebouwd. En het lijkt er inderdaad een beetje op. Van Hoek was dus ook betrokken bij de uitbreiding van de wijk naar het westen.
Het is namelijk de eerste rij die de grens van de wijk aan de Frederikstraat doorbreekt. Op stadskaarten van vóór 1924 is daar nog niks anders te zien dan weiland, maar nu gaat deze rij de beide hoeken om en zitten er aan elke kant dubbelpanden met ingangen aan Anna Paulownastraat 1 en de Saksen-Weimarstraat 2. Die straten worden vervolgens pas tegen 1930 voorzichtig doorgetrokken richting Oud-Krispijn. En ook daarbij is baas Hoek betrokken, nu met enkele van zijn zonen.
Uit 1930 dateren namelijk de bouwvergunningen en tekeningen van het volgende stuk Frederikstraat, de nummers 49-57, eveneens met een hoger pand aan de Anna Paulownastraatkant, dat de voordeur in die straat heeft op nummer 2. Dat huis is trouwens het enige dat aan de Frederikstraat kant nog een paar originele houten ramen heeft. De rest is geheel gemoderniseerd.
De grens werd nog verder doorbroken doordat Van Hoek en zonen de op de hoekwoningen aansluitende rijen eensgezinswoningen in de Anna Paulownastraat 3-15 en 4-14 en Saksen-Weimarstraat 4-16 bouwden. Ze staan op één tekening met de rij aan de Frederikstraat en hebben een vergelijkbare bouwstijl. Zij vormen het aansluitpunt met de na-oorlogse witte woningen, die nu allemaal gesloopt zijn. Of ze zelf ook dat lot zullen ondergaan is me niet duidelijk. Ze zijn allemaal wat sleets geworden en bevatten ook niet veel originele delen meer.
Het lijkt trouwens wel of baas Hoek rond 1930 zijn fantasie en speelsheid een beetje begon kwijt te raken, want behalve wat horizontale banden in de bovenste geledingen van de muren zit er zo goed als geen relief meer in de voorgevels. Of was het de crisistijd die om een soberder bouwstijl vroeg? Het is misschien niet toevallig dat hij in 1933 stopte met bouwen en sigarenwinkelier werd in de binnenstad. Zijn wereld werd kleiner, toen na het uitvliegen van zijn zoons, in 1935 ook zijn vrouw Sofie overleed. Na wat moeilijke crisisjaren en natuurlijk de oorlog, zorgde de winkel voor een regelmatig inkomen en een rustig bestaan tot dat in 1954 niet meer lukte. Hij trok eerst bij zijn zoon Gerrit in en later bij Thijs en bij de laatste in huis is baas Gerrit van Hoek in 1958 overleden.
Ik houd dus al sinds begin 2021 een soort fotojournaal van de wijk Nieuw-Krispijn-Oost bij. In november 2023 heb ik een serietje gewijd aan het blok hoek Hendrikstraat-Mauritsweg en daar wat gezegd over nummer 6, zie hier. Ik noemde het een verwaarloosde hoek.
Afgelopen zondag 25.2.2024 liep ik weer eens een rondje en schrok eigenlijk wel van dat pand en besloot de foto die ik nam eens te vergelijken met eerdere foto’s. Bovenaan dit blog zie je de close-up uit 2023. Dat is geen leuk gezicht, daar zult u het mee eens zijn. Hieronder zie je 2021 (boven) en 2024 (onder). Zoek de verschillen tussen de drie. Gevonden?
Die zijn er dus niet. Alles blijft hetzelfde, alleen het verfwerk verpietert steeds wat verder. De zonneschermen en gordijnen zijn niet veranderd, alleen wat verder vergeeld. Het middelste dakraam staat nog steeds open en de wind waait het af en toe wat verder open en weer terug. De bakstenen zullen steeds wat meer (zout)uitslag laten zien. Conclusie: hier woont niemand en er wordt al minstens vier jaar geen onderhoud gepleegd. Het pand is verkrot en ik ben bang dat het binnen niet veel beter is. Of aan de achterkant.
Wat gebeurt er met deze hoek als dit pand onbewoonbaar wordt verklaard? Kan de eigenaar hierop aangesproken worden? Is er een mogelijkheid voor de gemeente om in te grijpen? Het is geen monument en we zitten hier niet in een bescherms stadsgezicht, dus er is door de buurt niets tegen te doen. Moeten we dan met de armen over elkaar toezien hoe een pand in elkaar stort? Nee toch?
Dit blog gaat naar diverse instanties voor reacties. Ik houd u op de hoogte van wat erover gezegd wordt.
Ons huis annex bedrijf was al ruim 25 jaar aan de Dubbeldamseweg gevestigd voor ik in de gaten kreeg in wat voor aparte wijk ik woonde. Dat kwam door mijn kleinzoon. Vanaf dat hij ruim twee was maakte ik met hem wel eens rondjes door de buurt. De schilderachtige Emmastraat en Frederikstraat waren me wel bekend, we hadden ook vrienden in de Willemstraat en de Sophiastraat wonen en familie woonde enkele jaren in de Rozenstraat. Als we naar die laatsten toefietsten keken we altijd naar de huizen aan de Dubbeldamseweg en droomden dat we daar woonden. Door allerlei toevallige omstandigheden lukte het inderdaad om daar een dubbel huis te kopen en na lang klussen trokken we daar in mei 1988 in. Veel ruimte en tijd om de buurt te verkennen was er niet want we leidden, met twee schoolgaande kinderen en veel werk door heel het land en België, een druk leven.
Zo’n klein apie van drie zorgde voor wat ontspanning en opa – inmiddels met pensioen – zou hem wel eens wat over Oud Dordrecht leren. Dus als het mooi weer was en hij had er zin in zette ik hem achterop de fiets en reed naar de binnenstad. Of we ‘deden’ een paar straten in de buurt. Wouter was een dromerig jochie, dat met onverwacht scherpe vragen kon komen. Nou wist ik na mijn 12 jaren op het stadsarchief genoeg van de binnenstad en ook wel van de 19e eeuwse schil, maar van Nieuw Krispijn eigenlijk heel weinig. We hadden negen jaar in de Vondelstraat op Oud-Krispijn gewoond, maar ik had me nooit erg in die buurt verdiept. Ik kon dan ook dikwijls de vragen van mijn oudste kleinzoon over straten, huizen, winkels en wat er voor de rest te zien was in onze wijk niet beantwoorden. Ik kon er thuis ook niet veel over vinden. Zo was ik dan ook wel weer; ik wilde het wel weten! De drukte van ons leven maakte het dan verder moeilijk om er genoeg tijd aan te besteden.
Maar één van die wandelingen leverden me echter een nieuw en verrassend inzicht op. Soms werd Wout moe en rustten we even uit. We zaten dus een keer in de late zomer van 2014 even op de rand van het trottoir van de hoek Willemstraat-Alexanderstraat, onze voeten op de klinkers. Ik weet niet meer waar we het toen over hadden, maar ineens bekeek ik het hoekhuis Willemstraat-Hendrikstraat tegenover ons met andere ogen (zie de foto bovenaan dit blog). Ik ben altijd geïnteresseerd geweest in bouwhistorie en weet er ook het nodige vanaf. Aan de stijl van de woning herkende ik aspecten van wat de Amsterdamse School van het bouwen wordt genoemd. In Dordrecht? Ik was oprecht verbaasd. Mijn ogen werden geopend en mijn brein trok connclusies. Dus niet alleen in Amsterdam bouwden ze zo, maar ook hier. Weliswaar was het maar één pand, maar toch…
Ik weet niet meer wat ik tegen Wout zei, maar toen hij uitgerust was zijn we het huis wel van dichtbij gaan bekijken. Onze kleinzoon is altijd wel belangstellend, maar hij zegt niet veel en trekt in stilte zijn eigen conclusies, die je dan (veel) later pas hoort. We hebben er toen niet veel over gepraat, maar ik begon me voor mezelf wel dingen af te vragen. Ik probeerde sindsdien, tijdens het fietsen door de wijken, de originele details van huizen in hun rijtjes te herkennen en langzamerhand kwam ik erachter dat die maar heel zeldzaam bewaard waren. Niet alleen in Krispijn, maar ook in het Land van Valk, de Indische en de Zuidafrikaanse buurten en elders in de stad. Daar bleef het dan bij, want ik was met te veel dingen tegelijk bezig om dat ook nog eens te gaan uitzoeken. Tot corona. De rest is historie…
Maar hoe komt dat smal toelopende pand daar aan het Willemplein (eigen verzinsel, het pleintje heeft geen naam) en wie heeft het gebouwd? Natuurlijk heb ik dat uitgezocht.
Het tweede deel van de Hendrikstraat, voorbij de Emmastraat richting Willemplein, eindigde nogal abrupt met een kort rijtje van drie kleine woningen. Nu hebben ze de nummers 57-61. In de Willemstraat begon, bijna tegen nummer 61 aan in een scherpe hoek nummer 11-21. Er bleef een onhandig stuk leegte over, dat goed wordt weergegeven in een mooie, hier boven staande, foto van ongeveer 1920.
In 1924 kwam de smid Willem van der Vet op het idee om zijn smederij aan de Dubbeldamseweg 77 (nu 129, waar tot voor kort de bloemenwinkel Erica zat) in een nieuw pand te gaan voortzetten. Hij liet de in Zuid-Holland niet onbekende architect H. Moulijn bouwtekeningen maken en vroeg een bouwvergunning aan. Zijn smederij met bovenwoning zou de huisingang aan de Willemstraat hebben en de smederijingang met 4 vouwdeuren aan de Hendrikstraat, nu nummer 63. Het huis sloot aan tegen Willemstraat 11 en had dus een schuinlopende gevel aan de andere kant. De doorsnede laat het smidsvuur zien en een paardentravalje net achter de Hendrikstraatingang.
De zaken liepen klaarblijkelijk goed, want eind 1927 breidde hij zijn zaak en woning uit tot op de hoek tussen beide straten. In ongeveer dezelfde stijl als zijn huis liet hij er door aannemer ‘voorheen Van Heeren’ (die in de jaren twintig al meer in de wijk had gebouwd) een stuk aanbouwen. Of hierbij weer een architect in de arm werd genomen is niet bekend, al zou je dat gezien de bouwtekening wel zeggen. De stijl en belettering doen denken aan die van het architectenbureau Bakker en Van Herwijnen van de Blekersdijk. Het was de bedoeling er een magazijn en bergplaats van te maken met een vrij toegankelijke bovenwoning. In juni 1928 was de hoek klaar en trok Van der Vet in de bovenwoning. Het was het een bijzonder pand geworden met een zeer revolutionaire hoekoplossing. De begane grond is op den duur voor veel doeleinden gebruikt, o.a. als rijwielbewaarplaats.
In september 1935 gaf Van der Vet de architecten Bakker en Van Herwijnen opdracht de ruimte op de begane grond van nr 65 (toen nog 59) van een afscheiding te voorzien om er een kantoor in te maken.
Nu zijn het woningen, maar met een duidelijk industriële geschiedenis. De huidige bewoners hebben veel tijd en geld gestoken in het onderhoud van de panden en dat is er aan af te zien. Gelukkig zijn veel details van de architectuur bewaard gebleven, zoals het art-deco glas-in-loodvenster naar de voordeur van nummer 65. U ziet het: niet alles gaat mis in Nieuw-Krispijn-Oost. Ik hoop dat er veel meer komen en dat mijn blogs een eerste aanzet zijn om mensen aan het denken te zetten. En vervolgens aan de slag…
Recentelijk hebben de bewoners de ‘brede’ deuren ontdaan van boardplaten zodat de oorspronkelijke paneeldeuren weer tevoorschijn kwamen. Daarna zijn ze opnieuw geverfd. Ik vind het een succes.