Dubbeldamseweg in stukken 7

Hierna resten nog drie ensembles en een hoekpand aan de overkant, de even kant van de weg, die ik eerder heb overgeslagen. Die had u nog te goed.

Zoals bekend is de Bloemenbuurt gebouwd op een serie  wei- en bouwlanden die door de spoorlijn zijn afgesneden van de oorspronkelijke percelen. De eigenaars daarvan werden door de Staatsspoorwegen gecompenseerd voor het verlies van delen van hun land. Die afgesneden stukken verder gebruiken was niet te doen, dus verkochten die eigenaars ze. Tot aan de bocht in de Dubbeldamseweg gaat het om een flinke akker en vier weilanden die vanaf 1868 in andere handen over gingen. Over de eerste twee heb ik het al gehad, hier en hier.

Het rijtje 108-116 nu. 108 is flink scheefgezakt, 112 heeft flink wat ingrepen ondergaan en 114 is gestuct en geheel ‘gemoderniseerd’

Het oudste rijtje aan de Dubbeldamseweg heb ik niet helemaal beschreven. Het betreft de nummers 108-116. Naast het scheefgezakte huis nummer 106, werden drie percelen verkocht. 108-110  (74) en 112-114 (76) in 1894 en 116 (78) in 1893. Bij het laatste pand is de ingang naar de verdieping aan de Bloemstraat 29. Dit rijtje van drie verschillende dubbele woonhuizen stond er dus, met nummer 106, vóór het ‘oudste echte rijtje’ van acht dubbele huizen (waarin twee winkels). Ze hebben de 130 jaar niet ongewijzigd overleefd. Het linker is in eengezinswoning gewijzigd, het middelse heeft brede  ramen gekregen en is inmiddels ook één woning geworden. Nummer 116 werd winkel met bovenwoning.

De dorpse huizen 118-126 die geen van allen meer origineel zijn, als zijn er nog wel wat elementen bewaard gebleven

Tussen de Bloemstraat en de Rozenstraat staan aan de rand van een voormalig weiland vijf kleine en lage arbeidershuizen (118-126, eerder 80-88). Ze zijn in 1893 alle als individuele woningen, elk met een eigen dak, naast en tegen elkaar gebouwd door vijf verschillende eigenaars. Daarbij hebben 86 en 88 net wat hogere daken en is het hoekhuis nummer 80 voorzien van een ingang in de afgeschuinde hoek. Ze dateren dus uit hetzelfde jaar als de nummers 132-134 die ik in dit blog heb behandeld. Na 1893 wisselden ze door de loop van de tijd onregelmatig van eigenaar. Het hoekhuis aan de Bloemstraat is lang, misschien wel vanaf het begin, winkel geweest. Ook 88/126 is winkel geweest en nu zit er een kapper in.

De bouwtekening van de gevel van nummer 128

Het hoge hoekhuis aan de Rozenstraat (90/128) is een apart geval. Het perceel werd gekocht door de broers Gerrit en Jan Sterrenburg en net als de buren in 1893 gebouwd. Het ziet er heel anders uit en is veel hoger dan de nogal dorpse maten van het rijtje ernaast. Het had vanaf het begin al een trapgevel. Het pand kreeg al meteen de bestemming van winkel met een achter- en een bovenwoning. Gerrit was broodbakker en trok in het huis op de begane grond en Jan, die onderwijzer was, woonde boven. De ingang van zijn huis was in de Rozenstraat, die toen nog geen naam had.

Gerrit overleed al in 1898 en zijn moeder nam de zaak over. Zij bakte, met een knecht, met name brood en beschuit. Zij stond ook, samen met haar dochter, in de winkel. Dat duurde tot 1914 toen vrouw Sterrenburg ermee stopte. Winkel en bovenwoning werden toen aan Johannes Landsmeer verkocht, die er tot 1941 heeft gebakken. Landsmeer verbouwde al direct in 1914 de etalage. In 1919 verlengde hij het gebouw met enkele meters, zodat de bakkerij groter werd en hij er een grote heteluchtoven in kon plaatsen die veel meer baksels aankon. Het pand was nu ongeveer 40 m diep.

Nummer 128 nu; alles wat aan de winkel herinnerde is verborgen

De licht voorover hangende gevel is inmiddels gestuct en heeft al verschillende kleuren gehad. Oorspronkelijk was hij in baksteen gemetseld, met spekranden en de strekken met sluit- en aanzetstenen. Hij is in die staat nooit recht van voren gefotografeerd, maar op de foto van de weg uit 1954 staan hij in een hoek zo weergegeven dat er een aardige indruk van de best mooie gevel is te zien.

Een glimp van De Korenaar (en het naastliggende rijtje) in 1954

Gedurende de oorlog werd de bakkerij, onder de naam De Korenaar, gerund door de familie Kooper. Die verkochten hem in 1949 door aan Berend Heersping, die het vak in Hilversum en Wassenaar had geleerd. Het werd nu meer een ‘luxe’ banketbakkerij. Het was de eerste bakkerij aan de weg die de concurrentie met de Aldi op moest geven. Boven het blog nog een indruk van deze kant van de Dubbeldamseweg in de herfst van 2021.

Wordt vervolgd

Naar boven

De Rozenstraat

Het kavel was van J. van Dooren die zou zorgen voor de aanleg van de straat met zijn huizenrijen. De Rozenstraat, die pas in 1905 zijn naam kreeg, heeft nog een paar jaar Rozestraat geheten. Zo staat hij tenminste vermeld in de adresboeken van 1906 en 1908. Op de stadsplattegronden van 1903 en 1908 is het nog helemaal leeg tussen de Bloemstraat en de Leliestraat. Behalve op de zuidelijke hoek Rozenstraat-Dubbeldamseweg dan, want daar stonden de vier huisjes uit 1895 waar ik het al eerder over heb gehad. Onderzoek in de vroege adresboeken gaf een oplossing.

De stadskaart van 1908 zonder bebouwing aan de Rozen- en Madeliefstraat. De Oranjebuurt is nog geheel kaal, alleen de straten liggen er

Dat van 1904 laat zien dat de Rozenstraat, net als de Bloemstraat en de Leliestraat een doornummering hadden vanaf de Dubbeldamseweg, want de naam was toen nog niet bekend. Vanaf nr 92, waar bakker Sterrenburg zijn winkel met woonhuis had, ging het de hoek om en kregen de huizen in de toekomstige Rozenstraat allemaal nummer 94 met een letter erachter. Aan de oneven kant zouden negen (1-17) huizen komen. De bouw vond plaats in 1903 en in 1904 woonden er inderdaad al mensen. Er stonden er nog wel drie leeg. Aan de even kant van veertien huizen (2-28) was de rij in 1903-04 nog in aanbouw of tenminste onbewoond want die was. In 1906 was echter ook die kant, op een paar lege erven na, geheel bewoond. Het is dan natuurlijk wel gek dat ze niet op de kaart van 1908 voorkomen, maar pas in 1912 te zien zijn.

De stadskaart van 1912 waarop alle straten in de Bloemenbuurt zijn bebouwd

Beide rijen zien er exact hetzelfde uit. Het zijn onder een doorlopend zadeldak rijen van deuren en enkele ramen die paarsgewijs zijn geplaatst met afwisselend gele en baksteen-kleurige licht-getoogde strekken. Onder de eveneens doorlopende goot is een iets vooruitstekend fries van liggende rechthoeken met driehoekige zijkanten te zien, afgewisseld met een verticale streep, alles van gele baksteen. Boven de goot een smalle dakkapel.

De deur van nr 8 is wel oud, maar niet uit 1905

De deuren in de Rozenstraat zijn niet origineel meer (behalve misschien de deur van nummer 8 die behoorlijk klassiek oogt, maar waarschijnlijk niet origineel is) en van de bovenramen met glas-in-lood zijn ze alleen in nummer 18 nog intact en boven de deur van nummer 20.

Het doorlopende fries onder de goten van Rozen- en Rozendwarsstraat

De inrichting van de huizen was traditioneel. Een voor- en achterkamer met een alkoof ertussen en een aangebouwde smallere keuken met inpandige plee. In de keuken en beide kamers een stookgelegenheid; dat was al een vooruitgang met de wat oudere huizen. In de korte gang zijwaarts de trap naar de zolder, waarop waarschijnlijk een slaapkamer was afgetimmerd. Ook hier zijn de pleeën in de jaren twintig en dertig vervangen door wc’s. En boven de achtergevels zijn in de jaren dertig bredere dakkapellen verschenen. Bovendien werd ook hier nog een extra slaapkamer afgeschoten.

Foto uit 1994 waarop de doorlopende dakkapellen nog niet algemeen zijn; alleen op nrs 15 en 17 is een begin gemaakt (dank Dick Tijssen)

Typerend voor de Rozenstraat is dat aan beide kanten een, weer, doorlopende gevelbrede dakkapel aan de huizen werd toegevoegd, die in een keer moet zijn gebouwd. Alleen nummers 2 en 4 hebben een verder omhoog gemetselde gevel ter hoogte van die dakkapellen, waarin enkele nieuwe ramen zitten. Nummer 4 heeft ook een nieuw dak. Bewoners verzekeren me dat die dakkapellen ergens tussen 1994 en 2000 moeten zijn gerealiseerd, nadat al enkelen op eigen houtje begonnen waren met het vervangen door bredere exemplaren. De gemeente gaf toen subsidie op woningverbetering en de NS betaalde mee vanwege de geluidsoverlast die het spoor veroorzaakte.

De rij aan de oneven kant, Rozenstraat 1-17

De Rozendwarsstraat, die aan het einde van de straat linksaf naar de Bloemstraat leidt, werd tegelijk met de Rozenstraat in dezelfde stijl bebouwd. Aan elke kant staan dus drie huizen die er exact hetzelfde uitzien als die in de Rozenstraat zelf. Alleen hebben ze niet de doorlopende dakkapellen, maar individueel geplaatste, allemaal verschillende exemplaren van verschillende breedte. Hij had toen nog geen naam en de nummering onder nummer 94 liep er gewoon door. Pas in 1918 kreeg dit stukje Bloemenbuurt de naam Rozendwarsstraat.

Zoals in de Bloemstraat woonden in deze straatjes aanvankelijk ook een paar politieagenten en verder de gewone arbeiders: een kurksnijder, een paar blikslagers en letterzetters, een smid, een stoker en een wisselwachter bij het spoor, een brievenbesteller, een behanger en een courantenbezorger die nog bij zijn ouders woont. Ook woonden er bankwerkers, kantoorklerken, een bleker en een brandkastmaker, die vast bij Lips werkte.

Rozendwarsstraat 1-5

Voor de oorlog waren het nog huurhuizen, maar op den duur werden steeds meer huizen verkocht. Oud-bewoners vertellen dat de trottoirs voor de jaren tachtig een stuk breder waren en dat je er goed kon spelen, maar het toenemde autobezit leidde tot gebrek aan parkeerplaatsen. Vandaar dat de straat werd verbreed ten koste van de trottoirs.

Groen in de Rozenstraat

Boven het blog een gezicht in de Rozenstraat vanaf de Dubbeldamseweg uit 1977. Aan het eind van de straat staat nog geen geluidsscherm en kijk je over het achter de straat lopend spoor op de Houweningenstraat in het Land van Valk.

Naar boven

De Leliestraat 2

De even kant van de straat is, net zoals de Bloemstraat, in kleine stukjes bebouwd. Ze dateren allemaal van rond 1900. De beide panden met de trapgevels (18-20) zijn in 1900 gebouwd door Arie Hulstman uit Dubbeldam en de twee huisjes ernaast op 22 en 24 zijn eveneens van hem en dateren uit 1899. Beide hebben een afwijkend baksteenverband: staand verband. De rest van de straat is in kruisverband gemetseld, net als het overgrote deel van de wijk.

Leliestraat 18-24 die vlak na elkaar gebouwd zijn

Het rijtje met de eenvoudige, getoogde strekken (2-4) lijkt op die in de Bloemstraat (1-9) en de hoek Rozenstraat-Dubbeldamseweg uit 1895, maar zijn uit 1903. De deuren hebben hier echter geen gemetselde muurdam ertussen, maar een houten stijl, zodat ze vlak naast elkaar zitten. De brede ramen – een slagje breder dan die in de Bloemstraat – in deze panden zullen er vanaf het begin in hebben gezeten, want de strekken lijken niet opnieuw gemetseld. De roedeverdeling in de ramen is wel gemoderniseerd.

Leliestraat 2-4 met huizen die op die in de Bloemstraat lijken

De nummers 14 en 16 zijn in 1900 gebouwd op rekening van de eigenaar Mathijs Mensen, een smid. Ze doen denken aan de huizen aan de oneven kant. De huizen met de nummers 6-12 met hun platte, betonnen sluit- en aanzetstenen hebben wat weg van de overkant, maar zijn eenvoudiger, zonder speklagen. Ze zijn in 1901 gebouwd door aannemer Anthonie Ek.

Leliestraat 14-16 die erg lijken op de huizen er tegenover

Bij 10 en 24 zijn de brede ramen nieuw en is er nogal ingrijpend omgesprongen met het metselwerk eromheen, in 24 lijkt de hele gevel te zijn vervangen en valt daardoor behoorlijk uit de toon. Er zitten ook hier nergens meer originele deuren in en alle glas-in-lood is verdwenen. Hier zijn ook overal brede dakkapellen gemaakt, waarvan er niet een hetzelfde is. De roedeverdeling in de gewone ramen lijkt nog een beetje op de oude, maar is dikwijls wel gemoderniseerd, en soms is het hout in het hele raam door kunststof vervangen. Kortom: een  flink aangetaste rij.

Leliestraat 6-12, met een flink detonerend raam

Dit is een in hoofdzaak technisch verhaal geworden, want er is verder niet veel bijzonders over de Leliestraat te vertellen. Ik weet niet wie er gebouwd hebben, er zijn geen bijzondere bewoners bekend en er zijn geen afwijkende panden, behalve het hoekpand 26-28, maar daar kom ik later op terug. Er hebben in het begin van de eeuw, net zoals elders in de Bloemenbuurt, wat politieagenten maar voornamelijk arbeiders gewoond. Onder hen waren smeden, blikslagers, wat spoorpersoneel, kantoorbedienden, bakkersknechts, etc. Kleine luiden dus.

De Leliestraatbewoners in het adresboek van 1906

Boven het blog ziet u een gezicht in de Leliestraat vanaf de Dubbeldamseweg met nog twee van zijn bewaarde winkels. De foto is uit de herfst van 2021 en de winkel rechts is inmiddels een verloskundigenpraktijk geworden.

Naar boven

De Leliestraat 1

De straat kreeg zijn naam dus begin 1905, maar toen woonden er al mensen. Volgens het adresboek was in 1901 de hele straat al bewoond; er waren maar een paar huizen die leeg stonden. In 1903 staat hij, samen met de Bloemstraat op, de stadsplattegrond. De Rozen- en de Madeliefstraat zijn volgens die kaart dan nog niet bebouwd, maar dat is misschien niet helemaal waar. Ik kom daar in een paar andere blogs op terug.

De Bloemenbuurt zoals hij in 1902-03 op de nieuwe stadskaart kwam

Het is tegelijk wel een teken dat die hele rij aan de oneven kant vanaf de bakker op de hoek met de Dubbeldamseweg tot aan die met de Tulpstraat in dat jaar al klaar was. Sterker nog: om de hoek in de Tulpstraat werden nog vier huizen in dezelfde stijl gebouwd, zodat er aan die kant eigenlijk veertien plus vier huizen stonden. Wat overeenkomt met het aantal huizen dat vanaf de weg doorgenummerd werd. Zie boven dit blog de onneven kant van de straat in 1973.

Het even gedeelte bevat tot de hoek met de weg vijftien nummers die allemaal iets ouder lijken dan de overkant, behalve de nummers 14-16, maar daar kom ik later op terug. De geprofileerde sluit- en aanzetstenen verraden hun ouderdom. Het hoge pand op de hoek met de Dubbeldamseweg verdient hierbij een aparte behandeling. Die stel ik nog even uit.

Schema van een gemiddelde tuitgevel

De Leliestraat oneven (1-27) was in bezit van Corstiaan Meijers, een verlakker (vernisser), koopman en winkelier in de binnenstad. Hij bestond sinds 1901 uit een rij van veertien identieke eensgezinshuizen met wat variatie in de gevels. Tussen elk van de twee huizen met een goot waaruit een dakkapel oprijst, staat er één met een tuitgevel met een geprofileerde rand of rollaag. Een tuitgevel is een puntgevel met onderaan zogenaamde ‘schouders’ of horizontale stukjes, en bovenaan een hals of tuitstuk. Het verschil met echte tuitgevels is dat hier de tuit een uitgeholde cirkel is. In elk van die cirkels staat een cijfer: 1 – 9 – 0 – 1.

De gevel met de ronde ’tuit’ met een cijfer erin

De ramen en deuren hebben nogal aparte strekken erboven die elk een extra lange sluitsteen hebben en waarbij de aanzetstenen even langs de venster- of deuropening naar beneden ‘zakken’. De strek zelf is niet mooi gebogen maar strak schuin omhoog lopend naar de sluitsteen. Dat is uniek in de hele wijk. In de tuitgevels zit naast de onderkant van het bovenraam aan weerszijden nog een ‘neutje’ maar in de rest van de gevels lopen door de hele rij daar speklagen van beton, ook aan de boven- en onderkant van de ramen. Ook de strekstenen zijn van beton, vlak en niet meer geprofileerd zoals in de late 19e eeuw.

De strek in driehoekvorm, links en rechts de aanzetten van een speklaag

Oorspronkelijk hadden de gewone huizen een smalle dakkapel (zie de foto bovenaan dit blog), maar die zijn inmiddels vervangen door moderne, veel bredere exemplaren die de straat een heel ander, en rommeliger aanzicht geven. Alleen in één van de vergelijkbare huizen in de Tulpstraat, op nummer 13, staat er nog één. Er zitten verder geen originele deuren of glasdecoratie meer in de huizen, zoals die op een fotootje van vóór 1935 hieronder nog zijn te zien.

ROS 5 in de jaren dertig met de raamdecoratie

Natuurlijk is de rij in een keer bebouwd, maar niet bekend is door wie, want de vergunning en plannen ervoor zijn niet bewaard gebleven. Ik houd me aanbevolen voor informatie hierover.

Wordt vervolgd

Naar boven

De Bloemstraat 2

Het begin van baas Hoek

Die rij van zes huizen aan elkaar in de Bloemstraat (11-21) met een vrolijke geel-blauw ‘kastrandje’ onder de doorlopende goot en de rood-gele strekken boven de ramen en deuren zouden zo huizen van baas Hoek kunnen zijn. Maar dat kan niet als ze van 1893 zijn toen ze door aannemer-timmerman Anthonie Schouten daar werden neergezet. In het boekje Baas Hoek. De geschiedenis van een Dordtse pionier op sociaal gebied (1988) door zijn zoon Leo van Hoek, beschrijft hij de carrière van zijn vader. Gerrit was weliswaar op zijn elfde – hij was van 1880 dus in 1891 – gaan werken in een meubelmakerij en wat later een paar jaar als schoenmaker. Zo rond zijn zestiende – dus toen dat rijtje van zes in de Bloemstraat werd gebouwd – maakte hij pas een eerste werkstuk bij een timmerman, dat als zijn meesterproef beschouwd kon worden. Hij kon daardoor wel het timmerwerk aan nieuwbouw huizen aanpakken in dienst van een aannemer, maar zelf huizen bouwen was nog niet aan de orde.

‘Kastrandje’ en de geel-rode strekken boven deur en raam, BLS 15

Hij was sinds zijn zestiende in dienst bij de timmerman J. Schouten (familie van Anthonie?) en, na diens dood in 1897, bij de aannemers Van Dongen en Van Hoven. Precies op zijn achttiende verjaardag, op 13 september 1898 dus, begon hij bij die firma en werkte mee aan de bouw van een steenzagerij bij de spoorbrug. Dat verliep goed. Hij deed ook veel technische kennis op bij het installeren van de zaagmachines. Hij was daar zo bedreven in dat hij door de steenzager in dienst werd genomen als baas over de ploeg die de machines bediende. Hij verdiende er goed genoeg om met zijn verloofde Sofie de Man te kunnen trouwen. Dat was in oktober 1901. Daarna is Leo van Hoek niet scheutig meer met jaartallen en moet je wat moeizaam gaan reconstreren wat wanneer gebeurde.

Sofie en Gerrit in 1901 uit het familiealbum (met dank aan Els van Hoek, hun kleindochter). Was dit hun trouwportret?

De steenzagerij liep niet goed en de baas was een potentaat die steeds gekker werd. Zo erg dat Gerrit van Hoek op staande voet ontslag nam. Het bedrijf ging failliet. Gerrit ging weer timmeren. In 1897 staat in het adresboek van dat jaar dat hij aan de Dubbeldamseweg 102 woonde. In 1899 en 1901 woonde hij daar nog. Waarschijnlijk was dat in huis bij zijn ouders, die in 1901 op datzelfde adres genoemd worden. Dat is een stukje verderop aan de weg, waar later Woningzog zou komen. Intussen verhuisden hij en Sofie naar de Bloemstraat. Daar had hij “een geschikt huis met een tuintje” gevonden dat door hemzelf werd overkapt en zo zijn werkplaats werd. Het was een beetje behelpen, want al het hout moest door het huis naar binnen en in elkaar gezette kozijnen, deuren en wat nog meer afzonderlijk kon worden klaargemaakt, moest door het huis weer terug. Hun dochter, Adriana, werd daar in 1902 geboren. De hele wijk zou nog tot 1903 bij Dubbeldam horen en dus werd ze in dat dorp aangegeven. Waar hij precies woonde is niet meer te reconstrueren, want in het adresboek van 1901 wordt hij niet in die straat genoemd en er is geen adresboek voor 1902-03 en in 1904 was hij er al weer weg.

Gerrit was ambitieus genoeg om meer te willen dan wachten op opdrachten in een stille timmerwinkel, dus hij zocht naar iets om zijn tanden in te zetten. Met hulp van een ambtenaar, een notaris en een bevriende metselaar plus een houthandelaar diende hij een zelfgemaakt plan in om aan de Zuidendijk drie huisjes te bouwen in een nog traditionele stijl. Met geprofileerde aanzet- en sluitstenen dus. Dat gebeurde allemaal vanuit de Bloemstraat, maar het werd daar wel krap. Hij wist een verwaarloosd pand aan de Boogjes te kopen, sloopte en herbouwde het als een werkplaats waar ze boven gingen wonen. De gevel werkte hij nu af in een stijl die wel erg leek op het rijtje van zes in de Bloemstraat met de kastrand en de rood-gele strekken. Had hij zich daardoor laten inspireren? Kende hij de aannemer Schouten, of de metselaar en werkte die aan die gevel mee? Hij nam nu ook twee timmermannen in dienst en was nu echt een baasje.

Het inmiddels flink verbouwde pand aan de Boogjes 179

Het project aan de Zuidendijk lukte, maar omdat maar twee van die huizen werden verkocht, verliet het jonge gezin de Boogjes weer en ging in het derde van de drie wonen. Het was geen gunstige tijd voor bouwen, huizen verkopen en verhuren en Gerrit werd gedwongen weer een baas te zoeken. Dat werd de aannemer Bozuwa, de man die in 1897 de dubbele woonhuizen op Dubbeldamseweg 56-70 had gebouwd. Als voorman van de timmerploeg werkte hij aan verschillende projecten van Bozuwa mee; helaas is mij niet bekend aan welke. Het was in deze periode dat Gerrit van Hoek het idee kreeg om te beginnen met het bouwen van huizen aan de in 1905 aangelegde straten die in 1906 de namen van leden van het koninklijk huis kregen. De rest is historie…

De door baas Hoek gebouwde huizen aan Zuidendijk 9-13

De zes huizen in de Bloemstraat zijn in 1893 gebouwd, maar Gerrit van Hoek kan dus niet de bouwmeester geweest zijn. Met andere woorden: baas Hoek moet zijn inspiratie voor de kleurige kastranden en strekken in de rijen huizen die hij na 1905 ging neerzetten hebben opgedaan bij een andere vakman. Die huizen heeft hij uiteraard gezien toen hijzelf in 1901-02 in de Bloemstraat woonde en vóór hij in 1902 een dergelijke gevel in het pand aan de Boogjes bouwde.

De foto boven het blog is genomen in ca 1925 en toont twee dochters van melkboer Van Nes op de melkwagen ter hoogte van Bloemstraat 19-23.

Naar boven

De Bloemstraat 1

De meeste mensen die ik ken en hem weten te vinden karakteriseren de Bloemstraat als een onooglijk straatje. In het verleden had hij geen beste naam. Niet omdat het hier een ongure buurt was, maar omdat het er zo rommelig uitzag. Het is in de meer dan 130 jaar dat het bestaat alleen nog maar een groter allegaartje geworden. Zo als overal in de Bloemenbuurt zijn op bijna elk huis een nieuwe dakkapel en in veel gevels bredere ramen gezet zonder respect voor het originele metselwerk Er is geen enkele deur uit de bouwperiode meer te zien en al het eventueel aanwezige glas-in-lood is verdwenen.

Kees Buddingh’ had het in zijn boekje Dordtse Snippers (1960) over de “ Danteske droefgeestigheid”  van de Bloemstraat. Maar zo erg als Dante in 1315 de cirkels van de hel beschreef, is het nou ook weer niet. Vooral bij bewolkt en regenachtig weer vormt het vanaf de Dubbeldamseweg gezien echter geen uitnodigende wandelroute. Zie ook de foto bovenaan dit blog die ik op zo’n dag heb genomen.

Plattegrond van Bloemstraat 8 (1893)

Toch is de Bloemstraat de vroegst bebouwde zijstraat van de Bloemenbuurt en niet alleen daarom is hij uniek. Hij verschilt namelijk ook van de andere straten in de buurt doordat hij is opgebouwd uit kleine groepjes huizen. De meeste zijn in stelletjes van twee, drie, of vier naast elkaar opgetrokken. Er staat maar één rij van zes huizen in. Bij elkaar telt de straat 28 panden. Aan de even kant zijn er nu (2024) echter twee huizen (2-4) samengetrokken en dat pand heeft nu de ingang in de Rozendwarsstraat. Vandaar dat het laatste huis in die rij nummer nu 24 heeft en niet 28. Ze zijn alle van een bescheiden formaat met tamelijk kleine plaatsjes erachter. Ze bestonden uit een voor- en achterkamer met ertussen een bedstee en een trap naar de zolder. Daarop was dan misschien één slaapkamer afgetimmerd. De voorkamer was dikwijls oorspronkelijk niet eens verwarmd. Er zat een smalle uitgebouwde keuken achter, waar in de jaren twintig een echt toilet werd aangebouwd. Daarvoor bevond de plee zich in een hokje van 95 x 95 cm in diezelfde keuken. Kortom: de woningen hadden een standaard plattegrond van ca 4,5 x 8,5 m, plus de keuken van ca 2,25 x 3,25 m, zoals die voor arbeiders overal in de nieuwe wijken over de spoorlijn werden gebouwd. Alleen was de Bloemstraat al klaar voor de Woningwet van 1901 was ingevoerd.

Ik heb het al eerder gehad over de straatnaamgeving van de Bloemenbuurt die uit februari 1905 dateert. De Bloemstraat komt daarom pas voor in het adresboek van 1906. Als je de bewoners uit 1906 gaat vergelijken met die in eerdere adresboeken kom je er achter dat een deel van hen er vóór 1906 toch echt al woonde. Dan merk je ook dat vóór het jaar van de straatnaamgeving de huizen in die straat de nummering van de Dubbeldamseweg volgen. Dus vanaf dat er aan de Bloemstraat gebouwd werd, ging men de hoek om bij nummer 80 en kregen de huizen er een letter achter: 80a, 80b, etc.

Op de oudste planning van de Bloemenbuurt staan de huizen als eerste aan de even kant van de straat met potlood ingetekend. De oudste huizen dateren volgens het kadaster dan ook uit 1891. Toch verschillen ze wel. Nummers 22-24 zijn wel heel sober, terwijl 14-20 uit hetzelfde jaar wel de uitspringende aanzet- en sluitstenen boven de ramen en deuren hebben van huizen uit dezelfde tijd aan de Dubbeldamseweg en zelfs stenen spekranden.

BLS 22-24 (1891) hebben een zeer sobere stijl, zelfs zonder decoratieve aanzet- en sluitstenen.
Nummers 18-20
Nummers 14-16

Nummers 6-12 zijn van van maar twee jaar later,1893, en in twee keer gebouwd en ook hier weer van elkaar afwijkend.

Nummers 10-12 (1893). Ik sluit niet uit dat de meeste huizen oorspronkelijk vensterluiken hadden, maar die van nummer 10 zijn redelijk recent. Volgens een buurtbewoner uit de jaren tachtig. De strekken boven nr 10 laten zien dat die bont gekleurd waren
BLS 6-8, net als 10-12, met de geprofileerde sluit- en aanzetstenen uit het jaar 1893, maar zonder gekleurde strekken en ook zonder spekranden

De nummers 2-4 (eerder 6-8) zijn van een heel andere orde. Ze zijn van 1903 en hebben afgeknotte topgevels. Alle strekken zijn getoogd en hebben aanzetstenen de ze onderling ook verbinden. In de togen zit dan dan nog een ‘mozaïek’ werkje van gele en oranje baksteentjes. Die komen verder nergens in de wijk voor, maar wel in de 19e eeuwse schil.

Nummer 2-4 (1903) met de getoogde strekken. 4 laat duidelijk zien hoe je een gevel verpest met een doorzonraam en zijn metselwerk

Aan de oneven kant vertonen 1 en 3 veel gelijkenis met nummers 22-24 maar ze zijn van 1893. Het rijtje van drie van nrs 5-9 wijkt daar maar iets vanaf; het is alleen wat lager. En ze zijn van 1896. Nr 5 heeft zelfs nog een origineel dakkapelletje, maar voor de rest is er flink ingegrepen in de gevels en bij de dakkapellen.

Bloemstraat 1-9 (van rechts naar links) die in dezelfde stijl zijn gebouwd

Het laatste paar in de rij, 25-27, wijkt nogal af van de rest van de panden in de straat; ze hebben puntgevels. Hier ook gehoogde aanzet- en sluitstenen en er is nu natuurlijk ruimte voot een bovenvenster in de gevels. De huizen zijn van 1894.

BLS 25-27 voor de gevels grijs en wit geschilderd werden, foto 2016.

Trouwens, als je met zonnig weer de Bloemstraat inkijkt valt het met die droefgeestigheid best mee; kijk maar.

Wordt vervolgd

Naar boven

De Bloemenbuurt

Ik vond het tijd worden dat de Bloemenbuurt eens goed uitgelegd werd. Diverse straatnamen binnen de bocht van de spoorlijn zijn inmiddels al in de blogs voorbij gekomen, vooral in combinatie met de Dubbeldamseweg. Daar zijn de straten in die buurt immers zijstraten van? Maar ik wil nu eens een beetje de diepte in.

Behalve bij de (ex)bewoners en bij een deel van de buren in de wijk, zijn die straten tamelijk onbekend. Als je er niet woont heb je er weinig te zoeken. Het zijn ook niet echt aantrekkelijke straten om een wandelingetje doorheen te maken. Er zijn geen winkels en er is zelden iets te doen. Omdat er altijd wel rijen auto’s in de smalle straten staan, met ook nog smalle trottoirs ernaast, loop je er ook niet bepaald lekker.

Groen in de Bloemstraat

Er is ook zo goed als geen groen: er staat geen enkele boom, behalve in wat tuinen van hoekhuizen en tussen de heg aan de Tulpstraat en het geluidsscherm naast het spoor. Ook staan er wat struiken en gevelklimmers, maar niet veel. Er zit wel veel mos op de trottoirtegels. Wat het meest opvalt is de afwezigheid van bloemen in die straten. Er zijn wat gevelperkjes waarin wat bloeiende planten staan en er hangen een paar bloemige hangplanten naast een paar voordeuren. Tulpen, rozen en lelies kom je er niet tegen. Er groeien in het seizoen wat madeliefjes in het gras naast de Tulpstraat, maar meer is het niet.

Groen in de Rozenstraat

Als je er toch gaat rondlopen is het nogal opvallend wat mensen met de gevels van hun kleine huizen hebben gedaan. En dan zie je nog niet eens wat er aan de achterkanten is gebeurd. Daar begonnen ze in de jaren twintig al echte wc’s tegen de keukens aan te bouwen in plaats van de pleeën – een plank met een gat – in hokjes IN die keukens. Op zolders bouwden ze eerst aan de achterkant slaapkamers met een brede dakkapel. En dat gebeurde op den duur ook boven de voorgevels; als daar een goot liep tenminste. Er zijn nog maar een paar smalle dakkapellen, de rest is allemaal kamerbreed. Kortom: er is niet veel origineels meer te zien in de Bloemenbuurt. Dat is niet leuk, want het is wel de vroegst bebouwde buurt van de uitbreiding van Dordrecht over de spoorlijn heen. De oudste rijtjes dateren al van 1891, ver voor de Woningwet van 1901 vanaf 1902 werd uitgevoerd.

De originele plattegrond van Bloemstraat 8 (1893) voor de moderniseringen

Men dacht vóór 1900 nog niet zo aan ruime woningen voor arbeiders. Het is dus geen wonder dat de bewoners, dikwijls ook gesteund door de verhuurders, op den duur meer comfort, licht en ruimte wilden. Ik heb niet de indruk dat de gemeente toen, dus tussen de jaren twintig en de jaren zeventig, erg bezig was met de eisen van welstand voor de buurt. Wat de bevolking van deze buurt en de andere straten in de wijk, de mogelijkheid gaf op eigen houtje, eventueel met hulp van de huisbaas, ‘al die ouwe troep’ te moderniseren.

Drie veschillende breedtes dakkapellen in de Rozendwarsstraat

Er werd verder ook nog het nodige tussen- en aangebouwd. Aan het begin van de Bloemstraat zijn nrs 2-4 verbouwd tot een nieuw pand met allerlei toevoegingen en een nieuwe ingang aan de Rozendwarsstraat. Elders zijn, in combinatie met de achtererven van de Dubbeldamseweg, tussenvoegsels en aanbouwen gerealiseerd of brandgangen overbouwd.

Hierna schrijf ik dus een paar blogs over de bouwgeschiedenis van de Bloemenbuurt. Voor zover daar achter was te komen, teminste, want behalve van wat verbouwingen uit de jaren twintig en dertig, bestaat er op één na geen enkele bouwtekening of –vergunning van de eerste huizen in die straten. Met hulp van de door Alain Mahieu verzamelde kadastrale gegevens hoop ik de buurt daarom wat completer te krijgen.

Wordt vervolgd

Naar boven

Dubbeldamseweg; de levensader van de wijk 2

Het is duidelijk dat de in het vorige blog besproken huizen uit de jaren ’70 van de 19e eeuw de oudste waren aan de even kant van de Dubbeldamsweg. Natuurlijk was de beheerderswoning van de begraafplaats ouder, waarschijnlijk uit 1828, maar daar gaat het nu niet over. De vraag is: wat werd er daarna het eerst gebouwd langs de weg. Op de stadskaart van 1901 zijn de weg en de eerste drie bloemenstraten al aangegeven met doorlopende rijen huizen. De uitspanning staat erop, met aan de overkant van de weg het werkplaatsje waar de hulpmiddelen voor het draaien van touw onderdak vonden en dat aan het begin van de lijnbaan stond. De drie huizen ernaast zijn als één complexje weergegeven, wat me een fout lijkt. Vlak daaronder begint een doorlopende rode rij die tot aan het begin van de Leliestraat reikt. De rijen woningen langs de Bloem-, Rozen- en de noordkant van de Leliestraat lijken ook helemaal op elkaar aan te sluiten. Ik denk dat dit een verkeerd beeld geeft van de werkelijkheid. Het is waarschijnlijk dat op die kaart van 1901 een meer schetsmatige indruk van de bebouwing in wat later de Bloemenbuurt zal heten, is gegeven. Dat het de planning voor de toekomst weergaf, met inbegrip van wat er al wel stond in dat jaar.

De Bloemenbuurt in 1901: het plan

Op de kaart van 1903, die echt heel nauwkeurig is en elk pand laat zien, is duidelijk wat er twee jaar later wel stond. Beide kanten van de Bloemstraat en de Leliestraat waren toen bebouwd, maar de Rozenstraat, behalve de zuidelijke hoek, nog helemaal niet. Ook op de kaart van 1908 stond daar nog niets, maar dat kan niet kloppen. Pas op de plattegrond van 1912 zijn de rijen die daar gebouwd zijn ingevuld en is ook de bebouwing in de Rozendwarsstraat weergegeven.

Beduidend verder van de nrs 52-54 aan de Dubbeldamseweg – de huizen gemetseld van gele bakstenen – staat een rij (in lichtblauw aangegeven op de deelplattegrond hieronder) die helemaal tot aan de hoek met de Bloemstraat reikt. Daarover gaat dit blog. Waarbij al rijtjes tussen de Bloemstraat en Rozenstraat en tussen de Rozenstraat en de Leliestraat al aanwezig waren.

Het toeval wil dat juist op de zuidelijke hoek Dubbeldamseweg-Rozenstraat een huisje staat met een jaartal in de gevel. De cijfers zijn gemaakt uit strips smeedijzer die met ankers in de muur vastzitten. Het laatste cijfer is wat verminkt, maar er staat duidelijk 1895. Dat wordt bevestigd door het kadaster, dat vermeldt dat het rijtje door de timmerman Adrianus Kool in 1895 is gebouwd. Op de kaart van 1903 staat het aangegeven als het meest rechtse huisje in een rijtje van vier aan de Rozenstraat (30-36). Dit zijn dus huizen die behoren tot de oudste nieuwbouw aan de Dubbeldamseweg. Alleen in de Bloemstraat staan nog een paar huizen uit 1891.

Rozenstraat 30-36

Het hoekhuis had oorspronkelijk ook een ingang aan de Rozenstraat, wat nu nr 36 geweest zou zijn. Ik kan dat helaas niet bewijzen, want er zijn, ondanks mijn navragen bij oud-bewoners, geen foto’s bewaard van dit deel van de straat. Sinds er in 1913 een hoekwinkel in werd gemaakt (met de ingang in de afgesneden hoek) is de deur van het woonhuis aan de Dubbeldamseweg op nr 130 (toen 80). Hij opent direct in de keuken. Daarachter was nog een plaatsje met de buitenplee. Het is nu geheel wit gepleisterd en staat bekend onder de naam ‘De Zonnebloem’ naar de gezondheidsvoedingwinkel die er jaren geleden in heeft gezeten (zie bovenaan het blog).

Dubbeldamseweg 130, vóór 1913
Dubbeldamseweg 130, na 1913

Rechts van nummer 130 staan nog twee aan elkaar gebouwde huisjes (132-134) die de bouwstijl van de late 19e eeuw ademen inclusief de sluit- en aanzetstenen boven deuren en vensters. Het perceel werd in 1893 door twee verschillende personen gekocht vervolgens bebouwd. Het zou kunnen zijn dat ze net een jaar vroeger klaar waren dan het rijtje Rozenstraat-Dubbeldamseweg, maar dat is niet te bewijzen. Dan zouden dit de oudste huizen aan de weg zijn. De gevel van 134 is inmiddels ingrijpend gewijzigd, hij was oorspronkelijk hetzelfde als nummer 132. Die verknoeide gevel is door de eigenaar van de toenmalige doe-het-zelf winkel even verderop, zonder toestemming, aangepakt en past nu van geen kanten meer in het beeld van de weg. Het is mij een raadsel hoe zoiets heeft kunnen gebeuren.

Dubbeldamseweg 132-134

De hier behandelde woningen behoren dus met de nummers 118-128 tot de oudste, nog bestaande huizen langs de Dubbeldamseweg. Alleen enkele huizen in de Bloemstraat, die van 1891 dateren, zijn een paar jaar ouder.

Wordt vervolgd

Naar boven

Woningzorg 3

Ik neem aan dat de huizen uit de periode tussen 1914 en 1918 in het Woningzorg complex in ieder geval voldeden aan de sinds de Woningwet van 1901 gestelde eisen van toen modern wooncomfort. Die gingen in die tijd al een stuk verder dan de rijen huizen die tussen 1907 en 1912 werden gebouwd. Er vonden dus aanpassingen aan de wet plaats.

Als je de huizen in Woningzorg in het vorige blog vergelijkt met die in, bijvoorbeeld, de Bloemstraat uit ca 1900 zie je duidelijke verschillen. In de laatste straat ademen ze nog de vorige eeuwen: bij de voordeur begint een korte, nauwe gang van nog geen 4 m lang en ca. 80 cm breed, uitkomend in een woonkamer van ca. 4 x 4,5 m met bedstee en een raam dat uitkijkt op een plaatsje. Er is een voorkamertje van ca. 3 x 3,5 m met een raam naar de straat, en er is in een aanbouw een keukentje van ca 2,2 x 3 m met een  stookplaats, een diepe kast naast een plee die op de keuken uitkomt, en een deur naar buiten. Aan het eind van de gang, naast de deur van de woonkamer, begint de trap naar de zolder onder het schuine dak met voor en achter een dakkapelletje. Daarin is misschien een kamertje afgetimmerd. De gebruikte materialen waren modern voor de tijd, maar de indeling was dezelfde als de huizen uit de 17e eeuw (en vroeger) in de zijstraten in de binnenstad, al was het hele huis misschien iets breder.

Iets later waren er huizen gebouwd met nog een alkoof tussen de voor- en woonkamer, waar het bed van de ouders stond. Er was ook soms al een haard in beide kamers en natuurlijk stookmogelijkheid in de keuken. Er was  een keldertje en de gang liep helemaal naar achter en eindigde in de aanbouw met de keuken. Daar stond nog wel de wc geheel inpandig. Wel waren er nu dikwijls twee ramen aan de voorkant en een breder exemplaar dat uitkeek op het plaatsje

De arbeiderswoningen uit 1908-09 in de Alexanderstraat hadden standaard twee ramen voor en achter, de keuken inpandig (waardoor die huizen breder waren), een alkoof met twee bedsteden en vier kasten en een wc in de gang achter de trap naar boven. Als ze dan wel een keuken in de aanbouw hadden was de woonkamer soms de hele breedte van het huis, ca 4.50 m, en eindigde de gang bij de woonkamer. De trap naar boven was dan op de plaats van de ene bedstee. De wc was daardoor opgenomen in de  aanbouw, maar had een portaaltje ervoor, waar ook de buitendeur was. Op zolder waren minstens twee slaapkamers en een brede overloop. En een raam in de voorgevel boven en een  dakkapel boven de achtergevel.

Er is veel overeenkomst met de huizen in het Woningzorg-complex, maar die zijn in vergelijking met de wat oudere in de zijstraten van de Mauritsweg toch net wat krapper.

Geen wonder dat vanaf de jaren ’20 aanpassingen aan de vroeger gebouwde huizen werden gedaan. Electra werd normaler, er was al stromend water en vanuit de wc’s toegang tot de riolering. Maar successievelijk werden de houten pleeën met een gat in een plank boven het riool vervangen door een porseleinen wc met trekmechanisme die uiteraard ook op dat riool loosde. Aparte wc-ruimten werden aan de keukens gebouwd en kregen een portaaltje zodat je niet na gedane arbeid direct de keuken binnenstapte. Vervolgens werden de enkele dakkapellen vervangen door veel bredere exemplaren, die in sommige straten een bijna doorlopende kapellenrij vormden. Er moest natuurlijk een extra schoorsteen komen voor een kachel in de voorkamer. Bedsteden en alkoven werden uitgebroken en het maken van echte slaapkamers op zolder, hoe klein ook, waren de volgende stappen. Van badkamers was nog steeds geen spraken. Toen wij in 1988 aan de Dubbeldamseweg kwamen wonen hadden de, bejaarde, bewoners een douchecabine in de keuken staan.

De kleine arbeidershuizen waren aanvankelijk allemaal huurhuizen, maar op den duur werden vele ervan koophuizen en gingen de eigenaren aan het doe-het-zelven. Van de Hubo, via de Wickes naar de hedendaagse Praxis, de Karwei en de Gamma; daar kon je je hele huis goedkoop aanpassen aan de nieuwe tijd. Glas-in-lood bovenramen werden vervangen door helder glas, want “het maakte de kamers zo donker”. Het doorbreken van de kamer-en-suite om een grotere woonkamer te krijgen werd mode en de schuifdeuren met hun kasten aan weerszijden verdwenen. De zware grenen voordeuren werden vervangen door lichtere exemplaren met glas erin, of ernaast, als bijvoorbeeld een boven- en benedenwoning bij elkaar werden getrokken en twee voordeuren niet meer nodig waren. De vele vakkundig getimmerde paneeldeuren binnenskamers werden voorzien van platen board aan beide kanten en strak wit of crème geverfd. Bij een samengetrokken dubbel woonhuis werd de keuken boven in de badkamer veranderd. In kleinere huizen werden andere oplossingen gezocht, zoals open keukens en het badkamertje in de aanbouw. Of in een nieuwe aanbouw verder op het erf.

Dakkapellenrij in de Rozenstraat (oneven nummers)

Toch bleek dat de huizen uit het begin van de eeuw na zo’n 50-60 jaar wel sleten en dat het onderhoud bij huurhuizen lang te wensen had overgelaten. Begin jaren ‘80 werden al plannen gemaakt voor renovatie en kwamen er nieuwe deuren en ramen in het complex en werd het interieur gemoderniseerd. Op de foto is te zien dat het muurwerk nog in goede staat was en dat het er scherp gevoegd uitzag. Maar in 1994 bleek er al weer een nieuwe wind te waaien en werd er rigoureus met de sloop van de huizen langs de Anjelier- en Violenstraten begonnen. Sommige rijtjes kwamen niet terug en in plaats daarvan werd een parkeerplaats en een speeltuin aangelegd. Één rijtje in de Violenstraat werden gerenoveerd, maar de meeste werden geheel nieuw opgetrokken. Die nieuwe huisjes passen echter van geen kanten bij de rest van de wijk.

De renovatie van de jaren ’80

De dubbele woningen van Woningzorg aan de weg werden eveneens gemoderniseerd, kregen dezelfde karakterloze nieuwe ramen en deuren en de gevels werden schoongemaakt. En opnieuw gevoegd. Ik kan me nog herinneren dat ik er groepen jongelui – metselaars in opleiding? – bezig zag en dat het resultaat van het voegwerk om te huilen was. En dat is het nog steeds: oorspronkelijk te nat voegsel dat uitliep over de bakstenen en nooit meer werd verbeterd. Ik vind het elke keer als ik er langs loop weer een aanfluiting. In vergelijking met de rest van de buurt, waar het metselwerk van voor 1930 altijd perfect is, haalt zo’n enorme bakstenen wand met druipvoegen het bouwkundige gehalte jammerlijk naar beneden. Iemand die toen zo metselde zou op staande voet zijn ontslagen.

Lelijk voegwerk aan de Dubbeldamseweg
Zo hoort het: voegwerk uit 1908