Mijn oordeel over de Bloemenbuurt als bouwkundig en bouwhistorisch ensemble in de hiervoor gaande blogs is niet bijster positief. Ik kwam er niet onderuit om kritiek te geven op wat er allemaal met de oorspronkelijke bebouwing is gebeurd. Met name op wat er met de gevels is gedaan. En ook hoe de vervangen dakkapellen het aanzicht van de originele architectuur hebben aangetast. De langere rijen bestaan inmiddels uit een samenraapsel van oude en nieuwe elementen die zelden een geslaagde combinatie maken. Maar ook de korte rijtjes van twee, drie of vier huizen zijn dikwijls bijna onherkenbaar geworden.
Maar wat moet je er nu dan mee? Alles terugdraaien naar 1893-1906 is niet mogelijk, want restauratie zou bijzonder kostbaar worden. En hoe krijg je anders meer modern wooncomfort in de situatie van toen. De voor- en achterkamers zijn inmiddels overal wel één ruimte geworden. Alkoven en bedsteden zijn allang verdwenen. Keukens zijn dikwijls uitgebouwd naar achteren en er zijn inmiddels overal, kleine, badkamers met douches en moderne wc’s. De meeste huizen hebben centrale verwarming. Ze hebben moderne keukeninrichting, inclusief koelkasten, en afzuigkappen zijn standaard geïnstalleerd. Door de brede dakkapellen voor en achter zijn er toch meestal wel minstens twee slaapkamers met voeldoende licht en (berg)ruimte gecreëerd. Maar groot zullen die huizen nooit worden. Daarentegen zijn het ideale panden voor starters of voor tweepersoons bewoning.
Maar wat zou er moeten gebeuren om de buurt mooier te maken? Ik vraag me dan af of de originele vensters weer terug geplaatst zouden kunnen worden op de plekken waar nu doorzonwoning-ramen zitten die helemaal niet in die gevels passen. Zoveel hoeft dat niet te schelen qua lichtinval. Maar dan moet het metselwerk wel weer aansluiten bij hoe het er rond 1900 uitzag. Toen wist men nog met het strak volgehouden kruisverband en scherpe voegen bewonderenswaardig vakwerk te leveren. Want in een buurt als deze moet je echt niet de hele boel vol plempen met holle voegen.
Zouden de brede dakkapellen per rij(tje) niet een meer passend uiterlijk kunnen krijgen? Of zou het mogelijk zijn om de oorspronkelijke deuren weer terug te laten komen, maar nu in serie gemaakt in plaats van elke deur met de hand door een meestertimmerman?
Mijn correspondenten, die ik over het leven in de Bloemenbuurt heb ondervraagd, vertelden me dat ze ondanks de soms nog primitieve leefomstandigheden in de straatjes er een heerlijke jeugd hebben gehad. Dan spreek ik over de periode jaren vijftig tot tachtig. Er was weliswaar grote sociale controle, maar in de kinderrijke buurt werd volop gespeeld. Verkeer was licht, trottoirs waren breed want niemand had een auto, dus er was ruimte genoeg. Groente- en melkboeren kwamen in het begin nog met paard en wagen of een hondenkar langs, kruidenierswaren en slagers- en bakkersproducten werden door jongens per fiets, met grote manden voorop, rondgebracht. En als je die miste waren de winkels dichtbij op de hoeken van de straten met de Dubbeldamseweg. De kapper, de drogist, de sigarenboer, de zuivelhandel, de bakkers, de slagers, de fietsenhandel annex –stalling, etc. en een paar cafés stonden er binnen loopafstand.
Maar dat was toen. Dat komt niet meer terug. De trottoirs zijn nu smal, de straten verbreed, want er moeten twee rijen auto’s kunnen staan. En die moeten er ook naartoe kunnen rijden. Bovenaan het blog ziet u de verhoudingen van nu als de meeste auto’s weg zijn (foto 14 december 2021).
De buurt vergrijst, er zijn niet veel kinderen meer die van de paar speelplaatsen gebruik maken. Hondenuitlaters hebben geen losloopveldje meer. Behalve in de Tulpstraat is het er niet erg groen en de troittoirs dreigen onder aanslag en mos te verdwijnen. Gras en klein onkruid groeit tussen de tegels en straatklinkers, tegen de huizen en in de goten. Laten we het maar toegeven: de buurt ziet er niet echt gezellig uit en is aan het verpieteren. Laten we dat toe? Wat moeten en kunnen de bewoners zelf doen? Wat is de rol van de gemeente hierin? Ik hoop met deze blogs aandacht te krijgen voor dit oudste en unieke deel van de Dordtse uitbreiding voorbij het spoor. Als bewoners en gemeente hun schouders eronder kunnen zetten moet je eens zien hoe het hier op kan knappen.
De even kant van de straat is, net zoals de Bloemstraat, in kleine stukjes bebouwd. Ik denk dat, gezien de geprofileerde sluit- en aanzetstenen, die erg lijken op die aan sommige panden aan de Dubbeldamseweg, van tussen 1893 en 1897-98 dateren. Met name de beide panden met de trapgevels (18-20) en de beide huisjes ernaast op 22 en 24 zijn in een keer gebouwd (of vlak na elkaar) in een afwijkend baksteenverband: staand verband. De rest van de straat is in kruisverband gemetseld, net als het overgrote deel van de wijk.
Het rijtje met de eenvoudige, getoogde strekken (2-4) lijkt op die in de Bloemstraat (1-9) en de hoek Rozenstraat-Dubbeldamseweg uit 1895. De deuren hebben hier echter geen gemetselde muurdam ertussen, maar een houten stijl, zodat ze vlak naast elkaar zitten. De brede ramen – een slagje breder dan die in de Bloemstraat – in deze panden zullen er vanaf het begin in hebben gezeten, want de strekken lijken niet opnieuw gemetseld. De roedeverdeling in de ramen is wel gemoderniseerd.
De nummers 14 en 16 doen denken aan de huizen aan de oneven kant en lijken me er iets later tussengezet, dus ca 1900-1901. De huizen met de nummers 6-12 met hun platte, betonnen sluit- en aanzetstenen hebben wat weg van de overkant, maar zijn eenvoudiger, zonder speklagen. Ik zou ze op nog iets vroeger dateren: 1894-1896 bijvoorbeeld.
Bij 10 en 24 zijn de brede ramen nieuw en is er nogal ingrijpend omgesprongen met het metselwerk eromheen, in 24 lijkt de hele gevel te zijn vervangen en valt daardoor behoorlijk uit de toon. Er zitten ook hier nergens meer originele deuren in en alle glas-in-lood is verdwenen. Hier zijn ook overal brede dakkapellen gemaakt, waarvan er niet een hetzelfde is. De roedeverdeling in de gewone ramen lijkt nog een beetje op de oude, maar is dikwijls wel gemoderniseerd, en soms is het hout in het hele raam door kunststof vervangen. Kortom: een flink aangetaste rij.
Dit is een in hoofdzaak technisch verhaal geworden, want er is verder niet veel bijzonders over de Leliestraat te vertellen. Ik weet niet wie er gebouwd hebben, er zijn geen bijzondere bewoners bekend en er zijn geen afwijkende panden, behalve het hoekpand 26-28, maar daar kom ik later op terug. Er hebben in het begin van de eeuw, net zoals elders in de Bloemenbuurt, wat politieagenten maar voornamelijk arbeiders gewoond. Onder hen waren smeden, blikslagers, wat spoorpersoneel, kantoorbedienden, bakkersknechts, etc. Kleine luiden dus.
Boven het blog ziet u een gezicht in de Leliestraat vanaf de Dubbeldamseweg met nog twee van zijn bewaarde winkels. De foto is uit de herfst van 2021 en de winkel rechts is inmiddels een verloskundigenpraktijk geworden.
Ik vond het tijd worden dat de Bloemenbuurt eens goed uitgelegd werd. Diverse straatnamen binnen de bocht van de spoorlijn zijn inmiddels al in de blogs voorbij gekomen, vooral in combinatie met de Dubbeldamseweg. Daar zijn de straten in die buurt immers zijstraten van? Maar ik wil nu eens een beetje de diepte in.
Behalve bij de (ex)bewoners en bij een deel van de buren in de wijk, zijn die straten tamelijk onbekend. Als je er niet woont heb je er weinig te zoeken. Het zijn ook niet echt aantrekkelijke straten om een wandelingetje doorheen te maken. Er zijn geen winkels en er is zelden iets te doen. Omdat er altijd wel rijen auto’s in de smalle straten staan, met ook nog smalle trottoirs ernaast, loop je er ook niet bepaald lekker.
Er is ook zo goed als geen groen: er staat geen enkele boom, behalve in wat tuinen van hoekhuizen en tussen de heg aan de Tulpstraat en het geluidsscherm naast het spoor. Ook staan er wat struiken en gevelklimmers, maar niet veel. Er zit wel veel mos op de trottoirtegels. Wat het meest opvalt is de afwezigheid van bloemen in die straten. Er zijn wat gevelperkjes waarin wat bloeiende planten staan en er hangen een paar bloemige hangplanten naast een paar voordeuren. Tulpen, rozen en lelies kom je er niet tegen. Er groeien in het seizoen wat madeliefjes in het gras naast de Tulpstraat, maar meer is het niet.
Als je er toch gaat rondlopen is het nogal opvallend wat mensen met de gevels van hun kleine huizen hebben gedaan. En dan zie je nog niet eens wat er aan de achterkanten is gebeurd. Daar begonnen ze in de jaren twintig al echte wc’s tegen de keukens aan te bouwen in plaats van de pleeën – een plank met een gat – in hokjes IN die keukens. Op zolders bouwden ze eerst aan de achterkant slaapkamers met een brede dakkapel. En dat gebeurde op den duur ook boven de voorgevels; als daar een goot liep tenminste. Er zijn nog maar een paar smalle dakkapellen, de rest is allemaal kamerbreed. Kortom: er is niet veel origineels meer te zien in de Bloemenbuurt. Dat is niet leuk, want het is wel de vroegst bebouwde buurt van de uitbreiding van Dordrecht over de spoorlijn heen. De oudste rijtjes dateren al van 1893, ver voor de Woningwet van 1901 vanaf 1902 werd uitgevoerd.
Men dacht vóór 1900 nog niet zo aan ruime woningen voor arbeiders. Het is dus geen wonder dat de bewoners, dikwijls ook gesteund door de verhuurders, op den duur meer comfort, licht en ruimte wilden. Ik heb niet de indruk dat de gemeente toen, dus tussen de jaren twintig en de jaren zeventig, erg bezig was met de eisen van welstand voor de buurt. Wat de bevolking van deze buurt en de andere straten in de wijk, de mogelijkheid gaf op eigen houtje, eventueel met hulp van de huisbaas, ‘al die ouwe troep’ te moderniseren.
Er werd verder ook nog het nodige tussen- en aangebouwd. Aan het begin van de Bloemstraat zijn nrs 2-4 verbouwd tot een nieuw pand met allerlei toevoegingen en een nieuwe ingang aan de Rozendwarsstraat. Elders zijn, in combinatie met de achtererven van de Dubbeldamseweg, tussenvoegsels en aanbouwen gerealiseerd of brandgangen overbouwd.
Hierna schrijf ik dus een paar blogs over de bouwgeschiedenis van de Bloemenbuurt. Voor zover daar achter was te komen, teminste, want behalve van wat verbouwingen uit de jaren twintig en dertig, bestaat er op één na geen enkele bouwtekening of –vergunning van de eerste huizen in die straten.
De Spuiweg was altijd het verlengde van de Spuistraat binnen de stadsvesten nadat die bij de Spuipoort eindigde. Sinds het verwijderen van die poort loopt hij nu van de Spuibrug, via de Krispijntunnel, tot de Hugo de Grootlaan. Vanaf de bocht daar wordt hij Krispijnseweg genoemd. Voor de spoorlijn er lag liep ze nog veel verder zuidwaarts. Al op kaarten uit de 17e eeuw komt, zoals u zag, de naam voor als Speuyweg.[1] Zelfs de bocht naar het zuid-oosten zat er al in; die begon na het kruisen van de zogenaamde Boerenkil, een rest van de in de 16e eeuw geplande maar nooit afgemaakte vestingwerken. Hij liep toen door onbebouwd landbouw- en weidegebied.
Daar waar hij op de zuidelijke dijk van de polder Oud-Dubbeldam,[2] de Oudendijk, stuitte stonden dus ‘Krispijn’ (het pand dat die naam kreeg was aanwezig in 1673) en Stadvliet (gebouwd 1663). Het stuk dijk dat hier verder naar de stad en de Weeskinderendijk loopt heette sinds de ontginningen van de Oud Dubbeldamsche Polder rond 1600 de Brouwersdijk. Een glimp van het begin van die weg in de 18e eeuw krijgt u uit de aquarel van Wouter Dam uit 1786 bovenaan dit blog. Links ziet u de Dubbeldamse watemolen in de Watermolenweide en rechts de heg en wat bijgebouwen van de buitenplaats Weizigt, met daarachter te korenmolen de Oranjeboom. De Grote Kerk staat in het midden, natuurlijk. De rest van de weg was geheel onbebouwd; er stonden alleen twee rijen bomen naast.
Dit stuk land werd pas in 1904 door de gemeente van enkele particuliere eigenaren aangekocht, met de bedoeling er een nieuwbouwwijk aan te leggen.[3] Het verschil met Nieuw-Krispijn-Oost – waar men al sinds 1893 bouwde – was dus dat daar de particuliere grondeigenaren de Bloemenbuurt en de Oranjebuurt zelf uit de grond stampten. Zoals de heer Blok uit ’s-Gravendeel die het landgoed van erfgenamen van de heer van Dubbeldam had gekocht en die door baas Hoek werd overgehaald om het vanaf 1906 door hem te laten bebouwen.
Omdat de gemeente het land tussen de Spuiweg en de Brouwersdijk in bezit had ging het daar anders. De nieuwbouw van de wijk vond dus plaats onder toezicht en met vergunningen van de dienst Bouw- en Woningtoezicht (sinds 1910) die de opdrachten gaf aan de ontwerpers-architecten en de aannemers/bouwbedrijven. Er werden plannen gemaakt door architectenbureaus die vervolgens hele buurten ontwierpen. Een uitzondering zijn de Hooft-, Vondel-, Cats- en Huygensstraten en hun zijstraten die in tamelijk korte rijtjes door timmerlui-aannemers volgens eigen ontwerp werden gebouwd. Dat gebeurde al snel na de aankoop van het gebied. De oudste bouwvergunningen dateren al van 1903 en de laatste zijn van 1913. Aan wat toen nog de Spuiweg heette werden ook al rond 1905-10 tussen de Hooft- en de Catsstraat een rij dubbele woonhuizen ontworpen, waarvan al snel de begane grond werd verbouwd tot winkels met bovenhuizen. Zo konden de buren in die straten erachter daar hun boodschappen doen.
Door een bouwcrisis veroorzaakt door de politieke toestand tijdens de Grote Oorlog (1914-1918), zat er echter een kleine tien jaar tussen dat gedeelte van die buurt en de rest van die wijk. Daar kwam de bouw pas na 1918 op gang. Pas in 1921 kreeg de wijk zijn straatnamen. En over de Brouwersdijk heen was het nog later voor de buurten daar verrezen.
De vraag is nu: wat was er eerder de weg- of de wijknaam? En wanneer werd de wijk gesplitst in Oud en Nieuw?
Uit de verleende bouwvergunningen blijkt duidelijk dat in 1917 de weg nog steeds Spuiweg heet, maar dat al gesproken wordt over een nieuwe naam. In 1919 wordt op bouwaanvragen de naam Spuiweg doorgestreept en vervangen door Krispijnsche Weg. In 1918 werd de naam dus officieel veranderd. Vanaf 1920 komt de nieuwe naam voortaan alleen voor. Dan worden tot 1922 in de sloten langs de weg rioolbuizen gelegd en trottoirs aangelegd, terwijl de bouw van huizen en winkels naar het westen toe gestaag doorging tot ongeveer 1930.
In geen van de bronnen tussen 1890 en 1930 die ik geraadpleegd heb wordt er van een wijk Krispijn gesproken of van Oud- en Nieuw-Krispijn. Archivaris Jan van Dalen was, naar mijn beste weten, de eerste die in 1931 de bebouwing tussen Brouwersdijk en Krispijnseweg Krispijn noemde.[4] De Heus noemt in een artikel in Oud-Dordrecht uit 2015 dat “in de marge van het algemeen plan van uitbreiding van de gemeente Dordrecht uit 1932 [Krispijn] officieel als wijknaam [werd] vastgesteld.[5] Hij gaf helaas geen bron voor deze bewering.
Ik heb verder de indruk dat pas na de oorlog met de opvulling van het weidegebied tussen de Krispijnseweg en de Frederikstraat werd gesproken over Oud- en Nieuw-Krispijn. Waarschijnlijk was dat omdat de nieuwbouw van rijen witte huizen en flats zoveel nieuwer leek dan die tussen de jaren tien en dertig gebouwde woningen aan de westkant van de Krispijnseweg. Waarbij dus vergeten werd dat de Bloemen- en de Oranjebuurt er al respectievelijk sinds 1893 en 1906 lagen en veel meer de naam Oud-Krispijn verdienden. Al is het natuurlijk wel zo dat zij in wezen niets met Krispijn en de Krispijnseweg te maken had, maar dat daar de Dubbeldamseweg de ruggegraat van de wijk was en is. Eigenlijk zou onze buurt dus gewoon anders moeten heten.
Is die situatie nog terug te draaien? Ik vrees dat dat moeilijk zal gaan worden. Wel verrijst er inmiddels tussen Nassauweg en Frederikstraat een geheel nieuwe wijk, die behalve wat stratenpatroon betreft niets meer met beide wijken te maken heeft. Misschien moet alleen dit stuk vanaf de Frederikstraat tot aan de Krispijnseweg voortaan maar Nieuw-Krispijn heten. Daar zijn voornamelijk Nassaus vernoemd, terwijl aan ‘onze’ kant de 19e eeuwse koninlijke familie overheerst: de Oranjes. Dan geven we ‘ons’ wijkje met als as de Dubbeldamseweg gewoon weer de namen Bloemenbuurt en Oranjebuurt. Maar dan moet mijn mobiel wel mijn positie van Bloemenbuurt in Oranjebuurt veranderen, want ik woon niet in de bloemenstraten.
Hierna komt nog één blog over de naamgeving van de wijk, waarin ik een samenvatting en conclusie geef aan de hand van de gegevens over de oprichting van Nederlands oudste nog bestaande tekengenootschap, Pictura (1774).
Balm-Kok, A., In den Entvogel, Twijnderij in de Kannekoopersbuurt (Dordrecht 2024).
Benschop, R., T. de Bruijn en I. Middag, Historische atlas van Dordrecht. Stad in het water (Nijmegen 2013).
Dalen, J. van, Geschiedenis van Dordrecht I (Dordrecht 1931).
Frijhoff, W., H. Nusteling en M. Spies, Geschiedenis van Dordrecht van 1572 tot 1813 (Hilversum/Dordrecht 1998).
Heus, J. de, ‘Van Lantsyde en Poortsyde tot Jan Eijkelboomsteegje. De geschiedenis van de straatnamen op het Eiland van Dordrecht (4)’, in: Oud-Dordrecht 33 (2015) 81-88.
Linden, S. van der, De heiligen. Levens, kalenders, attributen, patronaten, iconografie (Amsterdam/Antwerpen 2002).
Lips, C.J.P., Wandelingen door Oud-Dordrecht. 2 delen (Zaltbommel 1974).
Schaar, J. van der, Woordenboek van voornamen. Inventarisatie van de doop- en roepnamen met hun etymologie (Utrecht/Antwerpen 1969).
Wijk, W. van, red., Dordt in de kaart gekeken (Zwolle/Dordrecht 1995).
Wijk, W. van, Historische atlas van de Biesbosch (Zwolle 2012).
Tijdens een radiointerview realiseerde ik me ineens dat sommige mensen helemaal niet weten waarom onze wijk Krispijn heet. Daar moet ik dus even wat aan doen.
Je kunt natuurlijk de naam Googlen en dan krijg je te zien waar je in die wijk moet wezen voor een (afhaal)maaltijd, de dokter, de wijkagent en de verloskundige. De goed bedoelde In-de-Buurt site heeft verder een onzinverhaal over hoe de wijk aan zijn naam komt. Als je verder zoekt kan je op Wikipedia onder die naam niks vinden, maar pas onder Oud-Krispijn staat:
“De wijk is genoemd naar de Uitspanning Krispijn, die tot 1904 op het landgoed van de zeventiende-eeuwse edelman Crispijn van Outgaerden lag”.
Hoewel daar een paar kloppende namen in staan, is de basis fout. Ik kom daar verderop op terug. En het is zeker een flater om te zeggen dat Oud-Krispijn “de eerste stadsuitbreiding ten zuiden van de spoorlijn” was. Volgens datzelfde Wikipedia bestaat Nieuw-Krispijn daarentegen “voornamelijk uit middenbouw (wat dat is is me onduidelijk; ik dacht dat dat die term met het basisonderwijs te maken had) en werd tijdens de Wederopbouw (dus na de oorlog 1940-45) opgetrokken”. U weet inmiddels dat dat niet, of in ieder geval slechts gedeeltelijk, klopt.
Het is inderdaad een vreemde zaak met de Krispijn-wijken. Westelijk van de Krispijnseweg, die in 1918 nog Spuiweg heette[1], heet de wijk Oud-Krispijn en rond de Dubbeldamseweg wordt hij Nieuw Krispijn genoemd. De oudste gebouwen in de laatste wijk dateren echter, zoals u in mijn blogs hebt kunnen lezen, van vóór 1900, terwijl de bouw in Oud-Krispijn, na een schuchter begin van zeven straten in 1904-1912, pas in de jaren twintig van start ging. De straatnamen in die buurt werden zelfs pas in 1921 vastgesteld, terwijl ze in Nieuw-Krispijn al in 1905-1906 zijn gegeven. Ten westen van de Dubbeldamseweg werd, zoals gemeld, al sinds 1906 gebouwd.[2] Naast de Bloemenbuurt oostelijk van de weg, heette dit gedeelte aanvankelijk de Oranjebuurt of de Koningsbuurt omdat de namen van de straten, zoals u eveneens op deze website hebt kunnen lezen, genomen waren van de familie van de toenmalige koningin Wilhelmina. En niet naar “Nederlandse stadhouders” zoals ook in Wikipedia staat. De enige stadhouders die zijn vernoemd waren Willem de Zwijger en zijn zoon Maurits, die dat waren van Holland en Zeeland. Naar Willem is een laan aan de rand van Nieuw-Krispijn-West genoemd en Maurits heeft een weg in Oost, maar ik denk dat dat pas een late vondst is. Verder komt er geen stadhouder in de straatnamen voor. Bovenaan het blog ziet u de situatie in 1923. Maar waar komt die naam Krispijn dan vandaan?
De naam
Krispijn, C(h)rispijn of Crispin is oorspronkelijk een mannelijk voornaam. Hij komt van het Latijnse crispus, dat krullenkop betekent, dus oorspronkelijk zal het een bijnaam zijn geweest.[3] De bekendste Romein die zo genoemd werd was Flavius Julius Crispus (ca 305-326) met wie het slecht afliep (Google hem maar). Hij was een zoon van de bekende keizer Constantijn de Grote (ca 273-337) die het christendom in het Romeinse rijk toeliet. Hij zal waarschijnlijk opvallend krulhaar hebben gehad, al valt dat op munten met zijn beeldtenis wel mee.
In de middeleeuwen was het de naam van een heilige, Crispinus, die samen met zijn broer Crispinianus als martelaren werd vereerd. Ze waren schoenmakers toen ze door de Romeinen vanwege hun geloof werden gemarteld en gedood in Soissons (Frankrijk). Uiteraard werden ze de patroonheiligen van de schoenmakers en leerlooiers en werden ze in de late middeleeuwen door die beroepsgroep vereerd. Ze hadden zelfs een altaar in de Dordtse Grote Kerk. Hun naamdag was 25 oktober, een dag waarop schoenmakers traditioneel een borrel op hen dronken.[4]
Behalve in Limburg en het aangrenzende Rijnland kwam de naam Crispijn niet veel in Nederland voor. Er was wel een aan beide martelaren gewijd altaar in rijke laat-gotische stijl in de Waldetrudiskerk te Herentals, eveneens in het Belgische Brabant. Mensen die naar hen genoemd werden hoefden dus niet echt krulhaar te hebben.
Jan van Dalen, de vroegere archivaris schreef al in 1931: Krispijn heet naar Chrispijn (ook Crispijn) van Outgaerden.[5] Maar hij was geen edelman, zoals dat op internet wordt beweerd. Hij was wel van goede familie, maar zeker niet van adel. Voorvaderen en familileden waren met dochters van Dordtse schepenen getrouwd met namen als Muys van Holy, Van Beverwijck en Dibbetz.
Recent onderzoek heeft aangetoond dat de familie afstamde van Aert Chrispijnsz, een ‘koordwerker’ uit Thienen in Vlaams Brabant. Zijn ambacht bestond uit het vlechten van zijden en katoenen koorden voor onderdelen van de kleding uit die tijd, zoals mantels en hoeden. Hij moet rond 1565 zijn geboren en zal waarschijnlijk om godsdienstige redenen uit zijn geboorteplaats zijn gevlucht. Vervolgens heeft hij zich in Dordrecht gevestigd en zijn ambacht hier voortgezet. Met zijn vrouw Willemke Jansdr. kreeg hij vier kinderen. Of die in Dordrecht zijn geboren is niet bekend, maar ze trouwden hier wel. De jongste, Pieter, trouwde in 1628 zeker met een Dordtse uit de invloedrijke familie Muys van Holy. Hij nam, waarschijnlijk vanwege die sjieke connectie, de naam Van Outgaerden aan. Outgaarden was en is de naam van een dorp op 6 km ten zuiden van Thienen, dus de familie zal daar zijn wortels hebben gehad. Tegenwoordig is het onderdeel van de gemeente Hoegaarden.
Pieters oudere broer Crispijn was koopman en bekleedde functies bij de gildenvertegenwoordiging, de Achten, in het Dordtse stadsbestuur en werd invloedrijk bij de haringhandelaars.[6] Hij woonde aan de vismarkt van Heer Danielsambacht (het deel van Dordrecht rond de Nieuwkerk) met als adres het huis Den Endtvogel aan de Oude Houttuyn (nu Voorstraat 84) in de Cannenkopersbuurt. Hij overleed in 1669, 72 jaar oud. Zijn graf is in de Grote Kerk te vinden, dus hij moet een vermogend man zijn geweest want het was niet goedkoop om je in de kerk te laten begraven. Dat is ook te merken aan de indrukwekkende nalatenschap die onder zijn familie werd verdeeld. Hij had geen kinderen, dus huis, erf, en toebehoren, plus inboedel, bibliotheek, geld en bezittingen in en om de stad gingen naar neven en nichten.[7] Tot hen behoorden zijn neven Pieter Pieters. van Outgaerden, zoon van de al genoemde Pieter, en nog een Crispijn van Outgaerden. Van wie de laatste een zoon was is niet bekend, maar hij erfde ook een ‘grote tuin’ ter waarde van f 860,00. Was dat de (nog onbebouwde?) ‘buitenplaats’?
Pieter Pietersz. schopte het tot Veertigraad van de stad en hopman van de gewapende burgerij. Hij trouwde met een dochter van stadsapotheker en -dokter Adam Dibbbetz en zijn vrouw, die weer een dochter was uit de bekende lakenkopers- en artsenfamilie Van Beverwijck. Één van zijn zonen was de in 1674 geboren Crispijn van Outgaerden, de derde van die naam en een generatie jonger dan de erfgenaam van de oude Crispijn. Misschien erfde hij weer van die oom, waaronder mogelijk de ‘grote tuin’.
De jonge Crispijn was in 1700 pas 26 en net volwassen (dat was men toen met 25 jaar), dus het is waarschijnlijker dat oudoom Crispijn dat buitenverblijf al vanaf ongeveer 1660 bezat. In de genealogische bronnen komen de drie Crispijns niet voor als bruidegom, hebben ze ook geen kinderen en is het overlijden van de twee jongsten nergens te vinden. Bij hen stierf de familie dus uit. De vijf jaar jongere broer van de jongste Crispijn, Adam, zette de lijn voort. Curieus is dat één van zijn nakomelingen mij in augustus 1979 als één van mijn eerste particuliere opdrachten heeft gevraagd het familiewapen te schilderen.
Waar het wapen op gebaseerd is was me toen al onduidelijk en nu nog meer. Er komen nog minstens twee andere versies voor. Eén met een paard in het eerste kwartier en een keper tussen drie merletten (vogeltjes zonder snavels en voeten) in het tweede en de druiventak in het onderste deel. En één met een man die in de takken van een boom vruchten plukt bij een Indische tak van de familie. Welk is het echte?
Na de verwaarloosde huizen aan de Mauritsweg wilde ik me wel eens verdiepen in de bouwgeschiedenis van de Dubbeldamseweg. Als oudste weg in de wijk – sinds ca 1600 de traditionele route naar het dorp Dubbeldam – moet eigenlijk wel de vroegst bewoonde locatie van onze wijk zijn. Ik was al wel eens bezig geweest met het café (waarover hieronder meer), maar ik had me nooit echt verdiept in wat ik elke dag tegenover me zie vanuit mijn werkkamer. Ik had ook al vroeg (zelfs in 1988, toen ik hier pas woonde) foto’s van de weg gemaakt en dat heb ik in 2015 nog eens herhaald. Die foto’s waren altijd van een afstandje gemaakt, maar toen ik vorig jaar en ook dit jaar eens van dichterbij ben gaan fotograferen, schrok ik toch wel. We hebben hier aan de weg nogal te maken met tijdelijke bewoning op diverse etages van mensen die snel een onderdak nodig hebben en ook met gastarbeiders die met hele groepen tegelijk een huis bevolken. De eigenaars van de huizen waar dat gebeurt hebben niet veel hart voor hun bezit en hebben de neiging de boel te verwaarlozen. Daar lijden deze woningen van meer dan 120 jaar oud behoorlijk van. Ik wil u daar een blik op gunnen, maar voor ik dat doe moest ik uit zien te vinden wanneer wat gebouwd is en wat de geschiedenis van die huizen (en straten) is.
Eerst wat over de benaming van dit stuk van de wijk: de bebouwing om de Dubbeldamseweg, de levensader van Nieuw-Krispijn-Oost. Mijn telefoon beweert hardnekkig dat ik in de Bloemenbuurt woon. In het echt woon ik aan de westkant, de oneven kant, van de Dubbeldamseweg. De naar bloemen genoemde straten liggen bewijsbaar al meer dan een eeuw aan de oostkant van die weg, richting spoorlijn. Het zijn de eerste straatjes met arbeidershuizen van de wijk. Dat zijn echter niet de eerste ‘moderne’ huizen in de wijk. Die staan aan de Dubbeldamseweg, aan de even kant. En die stonden er al aan het eind van de 19e eeuw. Voor zover dat na te gaan is dateren ze alle van na de aanleg van de spoorlijn naar Breda. Alleen de boerderij, waarvan een bijgebouw er nog staat, aan wat nu de Mariastraat is ouder. Die hoorde oorspronkelijk bij het 17e eeuwse Huis te Dubbeldam, waar de heer van dat dorp woonde, en dat al in 1770 is afgebroken.
De oneven kant van de weg grensde aan het landgoed van die heer, dat geheel omgeven was door een brede sloot. Een gedeelte daarvan lag naast de westkant van de weg en tussen die sloot en de weg lag de lijnbaan van P.C. Smits. Die verdween pas toen in 1906 op initiatief van Baas Hoek aanstalten werd gemaakt om de weilanden ten westen van de weg te gaan bebouwen. Daarover later meer.
Het eerste nieuwe groepje huizen aan de oostkant, dus met de even nummering, staat afgebeeld op de kaart uit 1878 en zal kort na de grenswijziging met Dubbeldam in 1871 en de in gebruikname van de spoorlijn in 1872 zijn gebouwd op dit nieuwe Dordtse gebied. Ze stonden tegenover de Marketteweg en de locatie waar later de Mauritsweg zou komen. Het noordelijke is de voorloper van het latere café: een soort boerderij met aangebouwde stal waar in 1873 C. de Korver, melkboer en stalhouder woonde. Het pand kreeg de naam Nieuw Dordrecht, als eerste belangrijke huis in de nieuwe Dordtse wijk. Het fungeerde direct al als uitspanning en tapperij (zie de foto uit de periode 1900-1903 bovenaan dit blog). De Korver ging zich daarom in 1873 al tapper, stal- en logementhouder noemen. Treinreizigers konden hier wat drinken, een hapje eten en eventueel overstappen op paard en wagen naar andere bestemmingen op het Eiland. Rond 1900 werd het uitgebaat door zijn zoon A.M. de Korver. Dat het ook nog een logement was kan je in de adresboeken van voor 1904 zien aan de vlottende bevolking in het pand. Daar waren nogal wat jonge, ongehuwde onderwijzers bij.
Op 2 augustus 1904 sloeg het noodlot toe: er brak brand uit in een schuur van de uitspanning. Ondanks de inspanningen van de brandweer brandden de schuur en stal geheel af. Gelukkig waren er geen paarden gestald – die en het vee van De Korver liepen in de wei – maar hooi, landbouwgereedschap en wagens gingen verloren. Een varkenshok was op tijd ontruimd, dus er waren geen ‘krulstaarten’ te betreuren. Het woonhuis bleef wel bewaard, maar veel inboedel was kapot. De oorzaak was hooibroei geweest en 50.000 kilo van het gedroogde gras was verbrand of had waterschade.
De eigenaar zat niet bij de pakken neer en bouwde het complex in 1904-05 weer op in de stijl die nu nog vaag is te herkennen. Helaas zijn er geen blauwdrukken van het pand en de gevel, maar gelukkig zijn er enkele foto’s van de weg waarop het toen Hotel-Café-Restaurant genoemde pand in zijn vroegere glorie te zien is. De vroegste dateert van ca 1912 en de volgende van rond 1935. Vanaf de jaren ’20 stond het pand bekend als Café Versteeg (van vader J. en zoon H. Versteeg). In de jaren ’70 was het beroemd als Café Smits en was het het centrale punt waar schriftelijke rijexamens werden afgenomen in de serre (links) en van waaruit je afreed voor de praktijk. De foto met de triomfantelijke geslaagde jongeman dateert van 1974. Ik ben er zelf in begin 1973 afgereden.
Nog niet lang geleden werd het pand aan de buitenzijde helemaal wit gestuct met groene accenten. De gevelbekroning is deels verdwenen en de roedeverdeling van de vensters is gemoderniseerd. Van de vroege art-decostijl van de gevel is niet veel meer over. De serre aan de tuinzijde is er echter nog steeds. Duidelijk is op de foto uit 1912 te zien dat de bijbehorende tuin oorspronkelijk groter was dan tegenwoordig. Er is alleen nog een prachtige paardenkastanje van over. Nu ligt op de plaats van een groot deel van de tuin een voetgangers-en wielrijderstunnel (Transvaaltunnel). Het is nog steeds een horecapand, maar corona heeft het toenmalige café de das omgedaan. Volgens de huidige eigenaar hebben echte café’s in deze tijd geen bestaansmogelijkheden meer. Het is dit jaar een sushibar- en grill met de naam Oishi geworden.
Intussen is het niet waarschijnlijk dat de oude baksteengevel, het vroegere houtwerk en de originele natuursteenelementen nog terugkomen, al is het pand best netjes opgeknapt. Jammer, want het is zo’n beeldbepalend gebouw op de hoek van twee wegen. Vanaf de Mauritsweg rijd je er recht op aan. En dan zag je, zoals op de tekening hieronder, een mooi harmonisch pand dat perfect in zijn omgeving paste. Maar als die ook onherkenbaar verandert….
Ernaast, dus even ten zuiden ervan, stonden twee uit gele IJsselsteen opgetrokken woningen, met daarachter nog zo’n huis (oude nummering 50-54). Aanvankelijk lag er nog een sloot voor, waarover bruggetjes naar de voordeuren leidden. Vóór 1912 is de sloot gedempt en ligt er alleen nog een stukje water tussen het café en het spoor. Die huizen zijn pas omstreeks 1960 gesloopt. Uit de adresboeken van 1873-1897 blijkt dat er wat arbeiders woonden, die waarschijnlijk met het spoor te maken hadden. In een van de huizen woonde gedurende een paar jaar ook nog een commissionair (iemand die voor anderen handelt) en later een paarden- en zaadhandelaar.