Het oudste rijtje
Ik wilde deze reeks over de Dubbeldamseweg aangrijpen om het eens te hebben over mijn dagelijkse uitzicht. Dit rijtje zie ik vanuit mijn werkkamer door alle seizoenen heen en onder alle soorten weersomstandigheden. Al meer dan 35 jaar. Op het eerste gezicht een karakteristiek ensemble van vroeg 20ste eeuwse woningbouw voor de gewone burgerman en -vrouw, maar dat is het niet. Het dateert nog van voor de Woningwet 1901 was ingevoerd. Na meer dan 125 jaar mag je verwachten dat niet alles er meer uitziet als net na de bouw. Er is sindsdien veel aan die huizen vertimmerd, aangepast, veranderd en toegevoegd. Maar er zijn ook fysieke aantastingen geweest zoals verzakkingen, waterschade, verwaarlozingen van hout en dakpannen, brand, etc. Dat wil ik u allemaal laten zien, maar eerst een stukje bouwgeschiedenis.
Naast de kleine arbeiderswoningen aan de weg, kwam er dus ook al vroeg ‘hoogbouw’ van de grond. Op 20 maart 1896 werd er bij de gemeente een aanvraag ingediend voor het bouwen van acht boven- en benedenwoningen aan de Dubbeldamscheweg. De aanvrager was Gijsbert Bozuwa (1850-1938), meester timmerman en aannemer, die het kavel in datzelfde jaar 1896 van de vorige eigenaar had gekocht. Hij zou de rij in 1896-97 ook bouwen. Het zou de eerste langere rij van burgermanswoningen in de wijk worden.

Uit het kadaster is echter bekend geworden dat het ‘scheve huis’ nummer 106 er net wat eerder stond dan deze rij. Het werd in opdracht van de onderwijzer Jacob Barendregt begin 1896 door een onbekende aannemer neergezet. Waarschijnlijk is het destijds niet goed onderheid, want het staat ontstellend scheef. Het wordt gelukkig door zijn buren omhooggehouden. Ik heb het wel altijd een heel leuk en kleurrijk huis gevonden, met zijn driekleurige strekken, ballen op de hoeken, spekranden en nog een geveltorentje ook.

De rij dubbele woningen had in zijn geheel dezelfde gevelindeling en plattegronden en een schuurtje achter op het erf. In de gevel hadden ze linksonder twee deuren dicht naast elkaar, met ernaast twee ramen. Op de verdieping zaten er drie ramen naast elkaar en in de geveltop een klein raam. Alleen die toppen wisselden van van vorm: twee puntgevels aan de buitenkanten van de rij, twee trapgevels die elk tussen twee lijstgevels met een dakkapel geplaatst waren. De bovenraampjes in de punt- en trapgevels zaten met twee naast elkaar, de eerste met halfronde toppen, die in de trapgevels met driehoekige toppen. Over de hele breedte van de rij liepen vijf ‘speklagen’ van geel-rood-gele baksteen, in de vier topgevels nog drie extra. De toppen waren ook nog voorzien van decoratieve spitsen. Het was een indrukwekkend geheel, niet onvergelijkbaar met wat er al eerder in de 19e eeuwse schil was gebouwd, maar dan wat kleiner. En vergelijkbaar met de vroegere huizen in de Indische buurt, die iets later is begonnen.

Boven de ramen en deuren van de woonhuizen zitten, zoals gewoonlijk, de strekken met aan de zijkanten de aanzetstenen en in het midden de sluitsteen. Het waren al lang geen met de hand gehakte brokken natuursteen meer zoals dat in vroeger eeuwen gebeurde, maar in beton gegoten afgietsels van die eeuwenoude voorbeelden. Ze werden altijd in lichte kleuren (crème) geschilderd om mooie decoratieve effecten te krijgen en hun profielen – meestal een rechthoekig vooruitspringend vlak of een rechthoek met een driehoekige rug – verlevendigen de gevel aanzienlijk. Vanaf ongeveer 1900 verdwijnen die stenen boven de ramen en deuren en worden strekken uit baksteen, al of niet in kleur, gemetseld. Die afwerking was typerend voor de wat duurdere huizen uit de late 19e eeuw, maar in eenvoudigere vorm kwamen ze ook in kleine arbeidershuizen voor. Zoals in de Bloemenbuurt.

Behalve in de bovenwoning nr 102 zijn alle middenstijlen uit de glasvensters verdwenen. Daar en in 104 zit nog glas in lood in de bovenlichten. Of die nog origineel zijn is me niet bekend want het wijkt in ontwerp af van het huis ernaast. Ook in de bovenramen van de deuren van 98 en 100 zit namelijk nog glas in lood.
In de loop van die ruim 125 jaar is er wel het nodige veranderd aan het uiterlijk van de benedengevels langs de weg. Het waren oorspronkelijk op twee na (88 em 92) allemaal gewone, dubbele woonhuizen. De begane grond is bij al die huizen beduidend kleiner dan de verdieping, die ook nog een zolder heeft. Natuurlijk waren al die huizen, behalve 84 (zie hierna) dubbel bewoond, waarbij het lijkt alsof met name 76-78, 94-96 en 102-104 aanvankelijk vooral voor personeel van de Staatsspoorwegen dat in en om het station werkte was bedoeld. Er woonden onder andere klerken, ambtenaren/commiesen, portiers, een smid, telegrafisten, een ‘aantekenaar-weger’, een ladingmeester en misschien nog een technisch tekenaar. Dat duurde tot ongeveer 1909, toen op al die adressen ‘gewone’ beroepen een plek vonden. Vooral veel winkelbedienden, een politieagent/inspecteur, kantoorpersoneel, een coupeur, en steeds meer winkeliers die elders hun winkel of bedrijf hadden, zoals A.J. (1901-1906) en S.A. Rutte (1916-1919), de likeurstokers.

Op nr 80-82 woonden aanvankelijk onderwijzersfamilies. Al vanaf 1899 is de familie Meerkerk aan te wijzen op de begane grond. In 1908 verhuisden ze naar boven en kwam in hun plaats beneden de socialistische onderwijzer Jan van Zadelhoff wonen. Hij was politiek zeer actief en bouwde een geduchte linkse reputatie op. Niet voor niets werd hij op den duur voor de SDAP (voorganger van de PvdA) gekozen in de provinciale staten en ook in de tweede kamer. Nadat hij in 1916 met zijn vrouw naar een wat duurder huis in de Frederikstraat verhuisde en in datzelfde jaar de oude Piet Meerkerk sr. was overleden, betrokken diens dochter en zoon de beide etages van het huis. De dochter bleef tot in 1930 beneden wonen, waarna kapper Martens die etage in zijn zaak veranderde (zie een volgend blog).

Al vroeg, in 1919, werd nr. 84 in één huis veranderd en kreeg dus een andere indeling. De twee voordeuren werden één, met smalle ramen aan weerszijden. Erachter kwam een portaal. De alkoof tussen de kamers op de begane grond verdween en ze werden door het plaatsen van schuifdeuren tussen kastenwanden kamers en suite. Beide kamers kregen een schoorsteen. De voorgevelramen verloren in dit pannd toen al hun middenstijl. En zo ziet het huis er nog steeds uit. Alleen was het toen wij hier kwamen wonen in 1988, een bordeel en werd het na corona een pension voor Poolse arbeiders. Nu zijn er weer andere plannen met dit huis.

In wezen veranderde er sinds de bouw niet veel wat bewoning betrof. De meeste huizen werden kort bewoond – niet meer dan een paar jaar per persoon – en slechts sommige herbergden een paar generaties lang één familie. Net als nu eigenlijk, alleen hadden ze toen nog geen buitenlandse gastarbeiders.
Inmiddels zijn er op de begane grond vier winkels, waarover in het volgende blog meer.
Wordt vervolgd