Toch nog even een vervolg op nummer 7, want ik moet waarschijnlijk weer wat uitleggen. Ik schreef in het beginblog van deze reeks over Dubbeldamseweg 152-156 toen het ging over wat je moet met al die verdwenen en vervangen bouwdetails:
Vorige bewoners/eigenaars kan je natuurlijk niet meer vragen het beter te doen. Omdat het rijtje geen monument is en ook niet in een beschermd stadsgezicht staat kan je ook huidige eigenaars niet verplichten of tenminste smeken terug te gaan naar het uiterlijk van 1920.
Elke lezer heeft kunnen zien dat geen enkel twintiger jaren ensemble zich nog in zijn originele staat bevindt. De compleet bewaarde gevel van Frederikstraat 41 is een enorme uitzondering en een zeer opvallende afwijking van het stramien van aantasting en modernisering. En dat is het hoekpand Willemstraat-Hendrikstraat ook, maar in iets mindere mate.
Het viel me op dat het aantal lezers van deze blogs tijdens het publiceren langzaamaan verminderde. Wat was daarvan de reden? Was mijn verhaal te somber? Te eentonig? Was ik te kritisch? Was men niet echt geinteresseerd in de meer blokkkerige Amsterdamse school panden, die wat aantrekkelijkheid betreft nogal van de romantische jaren-tien huizen afwijken? Vond men mijn enthousiasme voor leuke, creatieve baksteendetails wat te ver gaan? Ik weet het niet. Als men geen reactie of kritiek geeft kom ik het ook niet te weten. En ik ga geen poll of enquète houden; te veel werk.
Maar ik wil toch echt bij u pleiten deze zeven blogs nog eens goed te lezen. Ik hoopte namelijk op begrip voor de ontwerpers en bouwers die na de Grote Oorlog met vele moeite weer aan de slag moesten om hun boterham te kunnen verdienen. Maar dat ze wel wisten dat het de tijd niet meer was voor de vrolijk gekleurde en van excentrieke dakjes, balkonnetjes, kapelletjes en ingewikkeld glas-in-lood voorziene pandjes in de Oranjebuurt. Het moest soberder, goedkoper, gladder en met minder gefriemel. Want die lege stukken die door gebrek aan bouwmateriaal in de oorlog niet bebouwd konden worden en kaal waren gebleven moesten toch een keer opgevuld worden. Het was dapper genoeg dat ze na 1920 het risico van de inversteringen aandurfden en aan de slag gingen. Nadat eerst de lonen huizenhoog waren gestegen en de kosten dus maar op bleven lopen, zakte de huizenprijs met ongeveer 80 % en kwam de waarde ervan onder het niveau van de door de gemeente verstrekte hypotheken. De aannemers, onder wie Gerrit van Hoek, kregen grote schulden bij de gemeente. De rest van de jaren twintig moet het sappelen geweest zijn en was het bepaald geen vrolijke tijd. Toen na de beurskrach van 1929 alles na een paar jaar stil kwam te liggen en de crisis uitbrak, vond baas Hoek het welletjes en stopte met bouwen.
Wat ik aan die bouwfase zo hartverwarmend vind is dat de aannemers het ondanks alle problemen niet konden laten hun blokkerige huizen te versieren. In stijl, Bauhaus en Art Deco, maar toch speels. Dat vond ik zo mooi, dat ik bij het nauwkeuriger bekijken van die details dikwijls gewoon een glimlach op mijn gezicht kreeg. Maar dat ik ook, waar juist die details waren verwaarloosd of aangetast, boos werd op de vandalen die daar de laatste tientallen jaren zo respectloos mee om waren gegaan. Die boosheid probeer ik in deze blogs te temperen, maar ik spreek me wel uit over die verwaarlozing van al die leuke panden. Ik vind het gewoon doodzonde. Ik hoop ook dat als mijn inventaristatie van de jaren twintig rijtjes nou eens goed gelezen worden, ik mijn ongerustheid erover heb overgebracht. En dat ik de lezers ervan overtuigd heb dat er wat moet gebeuren.