Als je een betrouwbare afbeelding hebt van een inmiddels verdwenen herenhuis en zijn omgeving wil je natuurlijk weten waar dat huis precies heeft gestaan. Er zijn wat aanknopingspunten voor. Delen van de tuinen, de waterpartij, paden en sloten zijn nog lang zichtbaar geweest in het onbebouwde landschap. Pas met de aanleg van de straten in de Oranjebuurt verdwenen die. Op kaarten uit 1901-1902 staat nog de typerende waterpartij (en in 1907 nog op de rijks-topografische kaarten), maar op de kadastrale kaarten van 1905-1906 is hij dan al verdwenen onder de zandlichamen voor de bouw. Het tuinmanshuis was het laatste stuk bebouwing dat werd afgebroken. In 1909 werd het gesloopt toen er werd begonnen met de bouw van de even kant van de Alexanderstraat.
Het kadaster was de plek waar je toen met nu kan vergelijken en dat heeft Alain Mahieu voor dit blog gedaan. Hij heeft de GIS[1] gegevens van de wijk over de plattegrond van het Huys te Dubbeldam en zijn landerijen gelegd en dan kan je precies zien waar het huis heeft gestaan. Dat wil zeggen: we zijn nog bezig met de afmetingen van het huis en hoe die zich verhouden tot de huidige situatie. We kunnen in ieder geval zeggen dat het huis ruwweg even rechts van Hendrikstraat 65 – het bijzondere huis op de hoek van die straat en de Willemstraat – stond. Aan de noordrand van de rotonde die ik dus het Willemplein noem. Eigenlijk kijk je er tegenaan op de foto die als aandachttrekker van mijn website fungeert. En dan aan de rechterkant ervan. Dat wist ik dus echt niet toen ik met mijn blogs begon. Het gebouw moet ook gedeeltelijk gelegen hebben onder de nummers 96-100 van de Hendrikstraat en misschien ook nog onder het erf erachter. Boven dit blog zie je het Huys in lijn geprojecteerd in een foto van deze locatie. Het is wel een voorlopige, want we weten dus nog niet hoe groot het werkelijk was. De paardenstal annex koetshuis stond in de straat, naast de nummers 63-65.
[1] ‘Geografisch informatiesysteem’ dat bestaat uit landkaarten gecombineerd met allerlei andere gegevens, zodat je een chronlogisch overzicht krijgt van waar de straten en gebouwen zich bevinden en wie de eigenaars zijn en wat ermee is gebeurd.
Voor datzelfde Dordracum Illustratum, dus voor Simon van Gijn, kopieerde Egbert Henricus Schoemaker (1837-1917) een oude plattegrond van het hele landgoed inclusief het Huys te Dubbeldam. Het was een grote lap dik papier van 77 x 80 cm en geheel in aquarel beschilderd. Het origineel was misschien niet al te scherp meer, want de drie cartouches op de plattegrond zijn niet ingevuld dus die kon Schoemaker waarschijnlijk niet meer lezen. Wel staat bovenin de linker cartouche het alliantiewapen van de oorspronkelijke opdrachtgevers: mr. Willem Stoop (1657-1701) en zijn vrouw Alida Pompe van Meerdervoort (1675-1747). Dat dateert de plattegrond op rond 1700.
Willems vader, Nicolaas Stoop (1620- 1694) had het domein in 1684 aan het jonge paar geschonken, waarschijnlijk ter gelegenheid van hun trouwen in 1694. Willem overleed dus al in 1701 en de weduwe gaf het kort voor haar dood in 1747 door aan hun zoon die ook Nicolaas heette. Die stierf al in 1750 en waarschijnlijk werden het huis en de landerijen daarna verkocht. Ik heb al het vermoeden uitgesproken dat het geheel inmiddels al ruim 200 jaar oud was en niet erg modieus meer. Het zou kunnen zijn dat de weduwe Stoop er niet veel meer verbleef en misschien was het wel versleten of verwaarloosd. In ieder geval werd het huis in 1770 afgebroken, al heb ik daar nooit een bewijs van gezien. De tuinen, boomgaard en water werden ongetwijfeld daarna niet meer onderhouden en zullen zijn verwilderd. Met name de barokke waterpartij is echter nog tot 1905 in het landschap ten westen van de Dubbeldamseweg herkenbaar geweest.
Ik heb, zoals u ziet, van de kopie van Schoemaker uit ca 1900 een nieuwe kopie gemaakt, die wat duidelijker is dan de vage waterverftekening. De tekening van het huis komt me gezien het brede origineel (zie blog 6) veel te smal voor. Ik heb dus het wat knullig aanzicht voor de door mij gemaakte, voorlopige, plattegrond verruild.
Op het origineel zijn ook eindeloze rijen bomen te zien. Die heb ik niet getekend. Na de afbraak zijn ze waarschijnlijk allemaal verkocht, want op de enige, gedeeltelijke foto, van het gebied van voor 1904 is links van de Dubbeldamseweg alleen maar weiland te zien. Alleen de bomen langs de Dubbeldamse- en de Marketteweg zijn gehandhaafd.
Alles bij elkaar opgeteld en met de voorbeelden en kennis uit de tekeningen uit de 17e eeuw kom je dan bij een resultaat uit zoals u boven dit blog ziet staan. Dat is natuurlijk de voorkant, maar we hebben ook voldoende gegevens over de achterkant van het gebouw om ook daar een reconstructie van te kunnen maken. En die ziet er dan zo uit:
Van de stal en het koetshuis zou dat ook kunnen, maar daar zijn minder tijdeigen voorbeelden van.
Ik ben ook bezig geweest met plattegronden, maar het is nog niet precies bekend hoe groot het huis is in verhouding tot zijn omgeving. Met 8 traveeën is het toch zeker over de 20 m breed. Buurman Alain en ik zijn nog bezig met oude lengtematen af te passen op moderne plattegronden. Zo zou je kunnen bepalen waar je zou moeten graven om de fundamenten van het huis te kunnen vinden. Als die tenminste niet allang, in het begin van de vorige eeuw dus, grondig zijn geruimd. Ik houd u op de hoogte. Of misschien is alles al in 1770 tot onder de fundering weggegraven.
Het toeval wil dat in de gemeentelijke prentverzameling Dordracum Illustratum drie afbeeldingen het het ‘huys te Dubbeldam’ te vinden zijn. Of misschien is dat helemaal niet zo’n toeval. Die prentverzameling was oorspronkelijk van Simon van Gijn, de naamgever van het gelijknamige museum. Die had via zijn moeder de landerijen van de voormalige buitenplaats ‘huys te Dubbeldam’ geërfd. Hij zal achter afbeeldingen van het al lang afgebroken huis aangezeten hebben, al was het alleen maar om te zien wat hij gemist had. Hij maakte het ook mogelijk dat zijn land de basis van de latere Oranjebuurt werd, want hij was namelijk degene die in 1902 de hele bubs aan de gebroeders Blok uit ’s-Gravendeel verkocht. Na de dood van zijn twee broers was Jan Blok degene die door Gerrit van Hoek werd uitgedaagd om hem te laten zien hoe zou kunnen worden. De rest hebt u in de blogs kunnen lezen.
Helaas zijn de afbeeldingen van het gebouw geen schoolvoorbeelden van knap tekenwerk. Het zijn door enkele verschillende tekenaars gemaakte kopieën uit privé-verzamelingen. Sterker nog: het is stuk voor stuk amateuristisch gebroddel. U ziet ze hieronder en boven dit blog:
Toch is er via die knullige tekeningen wel wat te zeggen over de kenmerken van het huys. Voor de kenner is het duidelijk dat het een flink gebouw is in de stijl die wel Hollands Classicisme wordt genoemd. Zoals meer ‘villa’s’ uit die periode, ca 1610-1650, waren ze eenvoudig van opzet, symmetrisch van uitgangspunt met de voordeur in het midden, vijf tot zeven traveeën breed met twee volledige verdiepingen, een zolder (of twee) en een kelder. Verder hoge kruisvensters met vensterluiken met ontlastingsbogen erboven waarin een sluitsteen en aanzetstenen in natuursteen worden afgewisseld met gekleurde baksteen segmenten. Er zijn ook dikwijls gesmede muurankers tussen de vensters zichtbaar. De horizontale verdeling van de gevel wordt soms benadrukt door natuurstenen ‘speklagen’. Er is meestal een met leien bedekt schilddak met schoorstenen op de hoeken. De zolder heeft dakkapellen en van de kelder zijn de half onder het maaiveld verzonken keldervensters zichtbaar. De schoorstenen hebben decoratieve metalen spitsen, soms met een windvaantje. Vanwege die kelder heeft de voordeur een ruim bordes. Allemaal klassieke elementen van een prestigieuse edelmanswoning op het platteland.
Natuurlijk moet je de verhoudingen in de tekeningen met een flinke korrel zout nemen. Dat de voorgevel links drie traveeën heeft en rechts vier is een afwijking van de symmetrieregel, maar misschien had dat te maken met het feit dat het grote huys als het ware over de voormalige Blaucamer was heengebuwd.. Hoe die uitbouw aan de achterkant tegen het huys aan zit is daar een indicatie van: het hoofdgedeelte steekt wat buiten de aanbouw uit. De tekenaar van het plaatje hierboven had duidelijk moeite met het vormgeven van de constructie. En liet het stalgebouw ernaast te weinig ruimte. Die vensters met hun kruiskozijnen zijn natuurlijk veel te klein en zullen nooit zo over de gevel verspreid zijn geweest. Zie de echte situaties daarvan hieronder.
Ik laat hier een aantal tekeningen van elite gebouwen zoals kastelen en buitenplaatsen uit het begin van de 17e eeuw zien door wel betrouwbare tekenaars zoals Roelant Roghman en Philips Vingboons zien. De tekenigen zijn van ca 1645-1660, toen al die gebouwen daar al een tijdje stonden. In het volgende blog doe ik dan een voorstel voor een reconstructie van hoe ik het ‘huys te Dubbeldam’ zie.
Op dezelfde kaart van Van Deventer uit ca 1550-58 is ten zuiden van de stad, in de door kreken doorkruiste wildernis, een gebouw(tje) te zien dat duidelijk op een verhoging in het landschap staat. Dat kan natuurlijk niet het huis te Dubbeldam zijn, want hoewel die naam op de kaart staat, was er nog geen heerlijkheid waarvoor op zo’n korte afstand van de stad een herenhuis nodig was. Het is mogelijk dat er sinds 1424 inmiddels al genoeg aangeslibd om daar wat te bouwen, maar waarschijnlijker is dat hier, op een terp, een huis stond van vóór de Elisabethsvloed. Op kaarten tussen 1560 en 1600 is het gebouw en de terp steeds duidelijk te zien.
Er zal sinds de ramp best veel gevist zijn in het waterrijke gebied en ook zijn gejaagd op waterwild. Het gebouwtje wordt namelijk omgeven door vier flinke eendenkooien en het huis op de terp fungeert als een soort centrale woning tussen die kooien. Er zijn nog wat kleinere structuren, keten etc. te zien. Er lopen dijkjes heen en er stromen kreken. Er loopt zelfs een brede kreek richting Dordrecht die tegenover de Vriesepoort uitkomt in de stadsgracht. Dat zal de route geweest zijn die je moest nemen als je daar vanuit de stad naar toe wilde. Er wordt dan geen naam gegeven aan het huis, maar op een paar kaarten van Symon en Cornelis Jansz. Indervelde uit 1592 staat naast het huis (met een blauw dak) het woord Blaucamer. Dit was dus geen huis met dakpannen, maar met leien, die blauw genoemd werden.
Het woord ‘camer’ wil in het middel-nederlands zoveel zeggen als ‘niet zo groot stenen huis’. Een kasteelachtig gebouw van bak- of natuursteen werd toen ‘huys’ genoemd, maar dat was dan gelijk omgeven door een of meer grachten, met ophaalbruggen, en bijvoorbeeld minstens één toren. Rond 1600 werden er geen kastelen meer gebouwd en werden de ‘villa’s’ van ambachtsheren zo genoemd. Vandaar dat het verblijf van de heren van Dubbeldam het ‘huys te Dubbeldam’ heette. Dikwijls hadden ze nog wel een gracht met nu een vaste brug eroverheen.
Aan de andere kant van de Merwede/Oud Maas staat vóór 1600 nog zo’n gebouw: de Ro(o)de Camer, maar nu aan de rivieroever. Het hoort duidelijk bij de buitenplaats Meerdervoort en zal een soort herenboerderij zijn geweest. Later, in de 17e en 18e eeuw, heet het de Stenen Kamer en fungeert het als herberg bij een overzetveer. Stenen Kamers, dus wat grotere (deels) bakstenen gebouwen die door de loop der eeuwen verschillende functies kregen, komen over heel West- en Zuid-Nederland voor.
De Blaucamer is dus de voorloper van het ‘huys’ en het stond op dezelfde plek, maar omdat het dorp van die naam er nog niet lag en de heer er nog niet woonde kan het geen echt groot huis geweest zijn. Dat zou inhouden dat de ‘camer’ op een bepaald moment is vervangen door het ‘huys’. En dat de heren van het nieuwe Dubbeldam op dezelfde plek een echte residentie betrokken, met grachten, tuinen, een boomgaard. En een eigen boerderij voor de vlees- en zuivelvoorziening. En dat nog steeds op de cirkelvormige terp die tot heden een bocht in de Dubbeldamseweg heeft veroorzaakt. De bouw van het huis zal dus ergens in de eerste helft van de 17e eeuw hebben plaatsgevonden, toen de Van der Mijles echt invloedrijke heren en vrouwen werden.
Bovenaan het blog een gezicht op de Dubbeldamseweg ca 1920-25, waarbij het verspringende rijtje huizen links (167-179) nog steed de bocht in de weg volgt die er nu al bijna 435 jaar inzit. Rechts de ingang van de Madeliefstraat en de eerste huizen van de Stichting Woningzorg.
Later is over die naam nog flink wat verwarring ontstaan. Zowel het inmiddels afgebroken ‘huys’ als de boerderij werd, tot in deze eeuw, regelmatig Blauwhuis genoemd. Ook werd gezegd dat het land waarop de begraafplaats in 1828 werd aangelegd de locatie van de buitenplaats of het landgoed Het Blauwhuis was. De beheerderswoning achter de poort aan de Dubbeldamseweg werd ook wel zo genoemd. De verwarring werd nog groter toen in de 19e eeuw het weeshuis (waarin nu het Dordrechts Museum zetelt) het Blauwhuis werd genoemd omdat de wezen in hun blauwe kleding zo opvielen bij hun wekelijkse kerkgang.
Het nieuwe dorp Dubbeldam dateerde natuurlijk van na die inpoldering van ca 1600. Uit enkele vroege kaarten van het gebied om Dordrecht blijkt echter dat het dorp al vroeger moet zijn gepland. Op de minuutkaart van Dordrecht en omgeving uit ca 1558-60 van de beroemde cartograaf Jacob van Deventer komt de naam al voor. Hij staat even ten noorden van waar nu de begraafplaats ligt. Toen was het gebied dus nog niet eens ingepolderd.
Op een kaart uit 1592 komt naam nog een keer voor en nu zijn de eerste poldertjes omdijkt, maar ze vormen nog geen echte grote ontginning. Toch is ook hier de plaats van het toekomstige dorpscentrum al bepaald. Op een kleine serie kaarten uit 1560 staat de naam juist weer niet. Het is zou kunnen dat Arend Cornelisz. al bij de eerste serie bedijkingen de naamgever was en dat hij de heerlijkheid van zijn vrouw zo in de herinnering wilde houden, maar bewijs is er niet voor.
Het was er ook na die inpoldering niet de enige nederzetting. In de 17e en 18e eeuw moest het het Eiland delen met nog wat andere dorpen en gehuchten, waaronder De Mijl en Wieldrecht, tot die zelf binnen Dubbeldam werden getrokken. Het dorp zelf was klein: “een paar huisjes rond een kerk”. Maar dan wel na 1630 toen de eerste kerk werd gebouwd, dicht bij het huidige centrum. Dat heet overgens het Damplein, ondanks dat daar nooit een dam gelegen heeft.
Op een kaart uit 1611 zijn er alleen maar wat door boomgroepjes omgeven boerderijen te zien die ver uit elkaar langs dijkjes en kades staan. En het bleef ook klein: in 1632 stonden er nog maar 56 huizen, in de 18e eeuw ongeveer 100 en halverwege de 19e eeuw was het nog niet verder gegroeid dan tot ongeveer 250 huizen. Doordat het inpolderen alsmaar doorging was het grondgebied van de officieel benoemde gemeente Dubbeldam (1816) echter spectaculair gegroeid. Toen de andere kernen en buurtschappen in 1857 eraan werden toegevoegd bestond die gemeente wat oppervlak betrof uit een enorm stuk bouw- en weiland. De stad bezette maar een klein hoekje van wat het Eiland van Dordrecht werd genoemd. Het Eiland van Dubbeldam was een passender naam geweest.
Toch was niet te voorkomen dat Dordrecht buiten het stadsgebied moest uitbreiden over dat eiland. Zo mocht er niet meer bij de kerken in de binnenstad begraven worden: een hygiënische maatregel. In de strook tussen de vest en de singels begon het al aardig vol te worden dus daar was geen ruimte. Daarom moest In 1828-29 uitgeweken worden naar Dubbeldams grondgebied. Er werd een begraafplaats aangelegd langs de weg van de stad naar het dorp. Begrafenisstoeten zochten voortaan over de smalle weg tussen twee sloten een weg naar de dodenakker.
Op de foto bovenaan het blog, daterend uit ca 1913, is in de verte de ingang met de nog steeds bestaande pilaren te zien, met erachter de eveneens nog bestaande beheerderswoning. Links is het huisje te zien dat afgebroken werd voor het Woningzorg-complex en rechts is de achterkant van Willemstraat 1-3 te zien en het eerste huis aan de Dubbeldamseweg, nummer 101. Let op hoe de enorme bomen langs de weg naar Dubbeldam in hoogte verschillen van die van de nieuwe Oranjebuurt.
Daar bleef het dus niet bij. Nadat in 1871 al een stuk van Dubbeldam door de gemeente Dordrecht was afgesnoept om er een spoorlijn op aan te leggen en er een station op te bouwen, pikte de stad in 1903 een nog groter stuk in. De hele heerlijkheid De Mijl – die al onder Dubbeldam hoorde – werd opgeslokt, plus een flink deel van de rond 1600 ontgonnen Oud Dubbeldamsche Polder, het land van Valk, het gebied dat later de Indische buurt zou worden en de Staart met de West-Merwedepolder. Hier moesten de nieuwe wijken komen want er was binnen de stadsgrenzen geen ruimte meer voor nieuwbouw. De vroegste uitbreiding, de Bloemenbuurt, kon de vraag naar woningen uiteraard niet aan en er was meer ruimte nodig. Dubbeldam vond dat niet leuk, maar voorlopig had het dorp nog een zeer groot deel van het Eiland tot zijn beschikking.
Na de inval van de geuzen in 1572 stelde Arend van der Mijle zich in Dordrecht echter teweer tegen de Spaanse troepen. Dat kostte hem wel zijn magistraat-functies toen de stad naar het calvinisme overging. Hij verhuisde naar Delft en overleed daar ook in 1586. Als heer van zijn ambachten werd hij opgevolgd door zijn zonen en na hen door een kleinzoon, Cornelis, wiens zoon de meest opvallende heer van Dubbeldam werd. Dat was Adriaen van der Mijle (ca 1610-1664), die nogal in politieke kringen verkeerde. Aan zijn portret te zien was hij een opvallende verschijning. Hij woonde waarschijnlijk in het aloude familiehuis in de Dordtse Wijnstraat, maar als heer van Dubbeldam zal hij een indrukwekkend statussymbool nodig hebben gehad. Dat houdt in dat ergens vroeg in de 17e eeuw, toen in Dubbeldam de zaken wat op orde raakten, er een flinke villa werd gebouwd als zomerresidentie van de ambachtsheren.
De familie was door die politieke carriëre nogal op Den Haag gericht. Het is daar dat hij enkele voordelige huwelijken met dames van oude adel sloot. Zijn tweede vrouw, Petronella van Wassenaar, was vrouwe van Marquette bij Heemskerk in Noord-Holland. Haar titel is bewaard gebleven in de Markettenweg.
Adriaen overleed er ook. Hij en zijn nakomelingen zullen het Huys als zomerhuis hebben gebruikt en in de winter een huis in de hofstad hebben geprefereerd, boven de Dordtse woning. Den Haag had meer te bieden dan het wat induttende Dordrecht. Adriaens zoon Jan trouwde niet en zijn dochters verbleven bijna hun hele leven in Den Haag en trouwden daar ook met edelen. Na de dood van dochter Clara Elisabeth vererfde de heerlijkheid Dubbeldam (dus niet het huis) op de bekende Dordtse familie Stoop tot de dood van Nicolaas Stoop in 1750.
Na nogal wat bewoners/eigenaars in de 18e eeuw was het huis waarschijnlijk wat sleets geworden en naar de smaak van de tijd te ouderwets. In 1770 werd het huis afgebroken en restten er alleen nog wat stukken van de tuinen, waterpartijen en boomgaarden. En een boerderij die er nog tot in de jaren 30 van de 20ste eeuw heeft gestaan. Hij werd de stee van Molendijk genoemd.
Bovenaan het blog een gezicht in Dubbeldam dicht bij het centrum van het dorp (ca 1905) met links een hondenkar en rechts Bakker, de post(bode).
De Uter Mijles, die zich Van der Mijle gingen noemen, verloren in de Elisabethsvloeden uiteraard hun ambachten: ze kwamen onder water te staan en veranderden in een moeraslandschap. Via hun rechten op delen van de opbrengst van de visvangst en de jacht op watervogels (ook via eendenkooien) en hun aandeel in de moernering (zout uit veen winnen) bleven ze wel inkomsten uit hun bezit innen. Ze bleven zich naast heer van de Mijle ook heer of vrouwe van Dubbeldam noemen en de vererving van de titels ging ook gewoon door. Tot er geen erfgenamen meer waren.
Zo verkocht Hendrik van der Mijle in 1496 zijn ambachten aan Willem van Alblas (ca 1460-1502), een schepen en burgemeester van Dordrecht, die zich uiteraard heer van de Mijl, Dubbeldam en St-Anthonispolder (in de verdronken Hoeksche Waard) ging noemen. Zijn zoon Jan van Alblas (ca. 1480-1541) erfde de heerlijkheden en op zijn beurt liet hij ze na zijn dood na aan zijn dochter Kornelia van Alblas (ca. 1510-1564).
Deze laatste Alblas-telg trouwde met Arend heren Cornelisz. (1507-1586), jarenlang schepen en burgemeester van Dordrecht. Na de dood van zijn vrouw in 1564 erfde hij haar titels en bezit, hoe verdronken het ook was, dus De Mijl, Dubbeldam en St. Anthonispolder. Ze was daarnaast ook vrouwe geweest van Bleskensgraaf in de Alblasserwaard en Kijfhoek in de Zwijndrechtsewaard, die ook op hem overgingen. Hij was al sinds ca 1560 vanuit De Mijl bezig met het inpolderen van kleine stukjes land en op den duur ontstond door landaanwinning ten zuidoosten van Dordrecht een nieuw ambacht. Hij noemde het Dubbeldam, naar het in 1421 verdronken dorp van die naam. Het werd gewoon op een andere plaats weer opgebouwd.
Arend Cornelisz. bleef in het begin van de Opstand tegen de Habsburgse koningen – dus vanaf 1566-1568 – katholiek. Hij was echter geen scherpslijper, al bestreed hij de calvinisten en wederdopers. Toen het menens werd heeft hij voorkomen dat er in Dordrecht hagepreken plaatsvonden en keurde hij de beeldenstorm af. Het leverde hem na die eerste fase de complimenten op van de Spaanse koning Filips II. Die verhief hem in 1570 in de adelstand. Hij mocht zich Van der Mijle noemen en kreeg een wapen: een steigerende zwarte eenhoorn met een gouden hoorn op zilver. De oude heren Van de Mijle, echte adel uit de middeleeuwen, hadden een stappend zwart edelhert met gouden gewei op zilver gevoerd. De wapens leken een beetje op elkaar, maar iedereen kon zien dat ze geen familie van elkaar waren. Later heeft de familie nog wel eens geprobeerd bewijzen van die afstamming te vinden, maar daar werd door kenners alleen maar om gelachen.
Bovenaan het blog een idyllisch plaatje van een schaapskudde op de Dubbelsteynlaan rond 1899.
Het hedendaagse Dubbeldam – sinds 1970 een wijk van Dordrecht – is pas vanaf even voor het jaar 1600 opgebouwd, kilometers verwijderd van de oorspronkelijke plek van het dorp. Dat lag ergens in de buurte van de Weeskinderendijk. Daar ongeveer mondde de oeroude rivier de Dubbel uit in wat we nu de Oude Maas noemen, maar wat heel lang de Merwede werd genoemd. In die monding werd eind jaren 70 van de 13e eeuw een dam gelegd, die vanzelfsprekend de naam Dubbeldam ontving. Het vroegere Papengat kan een rest van de monding van de Dubbel zijn geweest, zodat de dam ongeveer op de plaats lag waar de huidige Dokweg in de Laan der Verenigde Naties overgaat. Vroeger heette het daar de ’s-Gravendeelsedijk. In de dam werd een sluis gebouwd waardoor het lokale scheepsverkeer – vooral kleine boten – voortgang kon vinden.
Aan die dam, met zijn sluis en de daarbij horende bedrijvigheid, onstond aan weerszijden een kleine nederzetting. Er stonden wat huizen, maar niet veel. Langs de Dubbel lagen naar het oosten toe wat andere ambachtsheerlijkheden met namen als Wolbrandskerke, dat later Cruyskerke werd, en Erkentrudenkerke dat ongeveer op de plaats van het huidige Dubbeldam lag. Dat laatste dorp lag in de heerlijkheid Tolloysen. Het eigenlijke damdorp breidde aan de oever van de rivier wel langzaam uit tot het Wolbrandskerke naderde, maar een echt dorp – met een kerk – is het daar waarschijnlijk nooit geworden. De buurtschappen ten zuiden van de Dubbel maakten deel uit van de polder Tieselenswaard tussen Dubbel, Merwede en Maas, samen met Tieselenskerke, Ammekerke, De Mijle, Poelwijk, Leiderkerke, Nesse en Polre. De Tieselenswaard werd door de Dubbeldam (en die in de Maas bij Maasdam) beveiligd tegen hoog water. Heel recent hebben de Dordtse archeologen een rapport gepubliceerd over een opgraving bij de Weeskinderendijk waarin ze een precieze reconstructie van de plaats van de Dubbeldam hebben getekend afgezet op een moderne kaart van Dordrecht. Zie de nieuwe website van Dordrecht Ondergronds, bij Rapporten nr 156, pag. 18.
Zoals gebruikelijk in de middeleeuwen vormden die dorpen een serie ‘ambachtsheerlijkheden’ met elk hun eigen heer. In een hoge heerlijkheid had de heer daarbij het recht de doodstraf uit te spreken. Zoals overal in Holland was de graaf daar de uiteindelijke hoogste baas en bepaalde die hoe de heren hun onderdanen moesten behandelen en inde samen met hen de belastingen die de boeren moesten betalen voor het land dat ze bebouwden. De Tieselenswaard – dicht onder de stad – was een nogal eigenwijze polder waar veel rijke Dordtenaren bezit hadden. Ze wisten van de Hollandse graaf Floris V al in 1282 voorrechten of privileges te verkrijgen waardoor ze in het geheel van de Grote Waard een eigen tamelijk onafhankelijke status opbouwden. Dat privilege was een teken van dankbaarheid van de graaf voor hun hulp bij het onderwerpen van de Westfriezen. Dordrecht als zijn belangrijkste stad en diens omgeving hadden hem met hoge geldleningen en militaire hulp gesteund. Opvolgende graven verlengden en bevestigden die privileges, tot het niet meer kon. Na de Elizabethsvloeden overstroomden namelijk de vruchtbare akkers en weiden en was er weinig meer te oogsten, te melken of te slachten. De (ambachts)heerlijkheden verdwenen uit de geschiedenis.
Dubbeldam, dat boven de Dubbel bijna tot de stadsvesten reikte, vormde een kleine ambachtsheerlijkheid. Die viel aanvankelijk in de 13e eeuw onder de heren Uten Polre. Jan heren Genemansz Uten Polre, die ook enkele andere ambachten in de waard beheerde, was toen heer. Later, in de 14e eeuw, kreeg Dubbeldam zijn eigen heer. In 1318 was dat zelfs een niet adellijk persoon, Claes Oem, een rijke wijnkoopman. Dat was zeer ongewoon in die tijd.
Op den duur, tot aan de Elizabethsvloed, vererfden die ambachten op allerlei andere families en werden heerlijkheden samengevoegd en weer van elkaar losgemaakt. Rond 1360 kwam het ambacht via de nakomelingen van Clais aan de Dordtse schepen Jan van der Halle. Zijn dochter Katharina was getrouwd met Aper uter Mijle, heer van het gelijknamige naast Dubbeldam gelegen ambacht aan de dijk van de Merwede. Zo kwam het in de late 14e eeuw aan die familie.
Bovenaan het blog een gezicht in Dubbeldam in 1903.
Voor ik de laatste blogs over het bouwen van de rijen aan de straten van Nieuw-Krispijn-Oost ga schrijven, wil ik de lezers toch even op de hoogte brengen van de Dubbeldamse geschiedenis van ons grondgebied. Iedereen zal inmiddels wel weten dat Dordrecht in 1903 via een grenswijziging ten koste van het dorp Dubbeldam een flink stuk groter werd. Er bestaat een schetskaart uit 1902 waarop die geplande uitbreiding te zien is. Er is zelfs vast een tweede uitbreiding geprojecteerd die pas jaren later werd gerealiseerd.
De lezers van mijn blogs hebben inmiddels ook gezien dat er aanvankelijk over de spoorlijn alleen aan het begin van de Spuiweg (later werd dat de Krispijnseweg) en de Dubbeldamseweg wat buurtjes ontstonden. Daaruit bleek duidelijk dat er vanuit de gemeente geen plannen waren voor de indeling van de toegenomen ruimte. De beide wegen fungeerden dus gewoon als traditionele ruggengraat waar wat zijstraten op uitkwamen. Eerst was dat de Bloemenbuurt tussen Dubbeldamseweg en de spoorlijn (1895) en wat later de dichtersbuurt ten westen van de Spuiweg (1903), de basis van Oud-Krispijn. Vervolgens werd door Van Hoek en Blok in 1905-1906 de gok genomen om het gebied ten westen van de Dubbeldamseweg te bebouwen. Pas vanaf 1915-1917 ging men vanuit het stadhuis nadenken over hoe de nieuwbouwwijken ingevuld moesten worden. Bij gemeentewerken werden schetskaarten gemaakt, maar die kwamen niet door de raad. De architect J.E. van der Pek, die al veel ervaring had met sociale woningbouw in Amsterdam, werd daarna ingeschakeld en maakte in 1917 ook een ontwerp. Ook dat haalde het niet, hoewel er wel elementen uit werden overgenomen.
Hoewel in het overzicht Dordrecht. Architectuur en stedenbouw 1850-1940 (2002)als bijschrift bij de sterk verkleinde kaart van Van der Peks plan staat: “Dit plan werd in de jaren 1917-1930 grotendeels uitgevoerd”, klopt daar niets van. Houd de illustraties maar eens naast een moderne kaart van Krispijn en het Land van Valk. Pek plande zelfs een villawijk ten zuiden van het Weizigtpark.
Van der Pek overleed trouwens in 1919 en heeft de afkeuring van zijn ontwerp niet meer meegemaakt. De Grote Oorlog en de nasleep ervan zorgden verder voor grote vertraging in de bouw. Het zou nog tot de jaren twintig duren voor er wat systeem in de bouw van met name de wijk Krispijn zou komen. En dat gold ook voor het aangrenzende Land van Valk. De daarna om zich heen grijpende economische crisis van 1929 hielp er ook niet aan mee. De open ruimte tussen Krispijnseweg en Frederikstraat werd daarom pas na 1945 ingevuld.
Tussen 1871 en 1903 werden bewoners ten zuiden van de spoorlijn nog gewoon in de burgerlijke stand van Dubbeldam ingeschreven. Baas Hoek is er bijvoorbeeld geboren en getrouwd en zijn eerste kind werd nog op Dubbeldams grondgebied geboren. Maar wat was dat voor een gemeente? Dat vergt de nodige uitleg. Het dorp is lang zo oud niet als Dordrecht, maar de naam gaat wel ver terug. Tot in de 13e eeuw zelfs. Maar toen lag het op een heel andere plaats dan nu. U zult begrijpen dat de Elizabethsvloed daar iets mee te maken had. In de volgende blogs leg ik uit hoe dat zat.
Bovenaan het blog ziet u een sfeerfoto van Dubbeldam in (volgens de Beeldbank) 1902, het jaar dat het dorp dus een groot deel van zijn landerijen aan Dordrecht verloor.