De Bloemenbuurt: een nawoord

Mijn oordeel over de Bloemenbuurt als bouwkundig en bouwhistorisch ensemble in de hiervoor gaande blogs is niet bijster positief. Ik kwam er niet onderuit om kritiek te geven op wat er allemaal met de oorspronkelijke bebouwing is gebeurd. Met name op wat er met de gevels is gedaan. En ook hoe de vervangen dakkapellen het aanzicht van de originele architectuur hebben aangetast. De langere rijen bestaan inmiddels uit een samenraapsel van oude en nieuwe elementen die zelden een geslaagde  combinatie maken. Maar ook de korte rijtjes van twee, drie of vier huizen zijn dikwijls bijna onherkenbaar geworden.

Maar wat moet je er nu dan mee? Alles terugdraaien naar 1891-1908 is niet mogelijk, want restauratie zou bijzonder kostbaar worden. En hoe krijg je anders meer modern wooncomfort in de situatie van toen. De voor- en achterkamers zijn inmiddels overal wel één ruimte geworden. Alkoven en bedsteden zijn allang verdwenen. Keukens zijn dikwijls uitgebouwd naar achteren en er zijn inmiddels overal, kleine, badkamers met douches en moderne wc’s. De meeste huizen hebben centrale verwarming. Ze hebben moderne keukeninrichting, inclusief koelkasten, en afzuigkappen zijn standaard geïnstalleerd. Door de brede dakkapellen voor en achter zijn er toch meestal wel minstens twee slaapkamers met voeldoende licht en (berg)ruimte gecreëerd. Maar groot zullen  die huizen nooit worden. Daarentegen zijn het ideale panden voor starters of voor tweepersoons bewoning.

Bakstenen in kruisverband met gesneden voeg in een muur uit 1908 in de Emmastraat

Maar wat zou er moeten gebeuren om de buurt mooier te maken? Ik vraag me dan af of de originele vensters weer terug geplaatst zouden kunnen worden op de plekken waar nu doorzonwoning-ramen zitten die helemaal niet in die gevels passen. Zoveel hoeft dat niet te schelen qua lichtinval. Maar dan moet het metselwerk wel weer aansluiten bij hoe het er rond 1900 uitzag. Toen wist men nog met het strak volgehouden kruisverband en scherpe voegen bewonderenswaardig vakwerk te leveren. Want in een buurt als deze moet je echt niet de hele boel vol plempen met holle voegen.

Muur in kruisverband met slordig afgewerkte holle voeg in het Woningzorg complex uit 1914

Zouden de brede dakkapellen per rij(tje) niet een meer passend uiterlijk kunnen krijgen? Of zou het mogelijk zijn om de oorspronkelijke deuren weer terug te laten komen, maar nu in serie gemaakt in plaats van elke deur met de hand door een meestertimmerman?

Deur uit de timmerfabriek van baas Hoek uit 1910

Mijn correspondenten, die ik over het leven in de Bloemenbuurt heb ondervraagd, vertelden me dat ze ondanks de soms nog primitieve leefomstandigheden in de straatjes er een heerlijke jeugd hebben gehad. Dan spreek ik over de periode jaren jaren vijftig tot tachtig. Er was weliswaar grote sociale controle, maar in de kinderrijke buurt werd volop gespeeld. Verkeer was licht, trottoirs waren breed want niemand had een auto, dus er was ruimte genoeg. Groente- en melkboeren kwamen in het begin nog met paard en wagen of een hondenkar langs, kruidenierswaren en slagers- en bakkersproducten werden door jongens per fiets, met grote manden voorop, rondgebracht. En als je die miste waren de winkels dichtbij op de hoeken van de straten met de Dubbeldamseweg. De kapper, de drogist, de sigarenboer, de zuivelhandel, de bakkers, de slagers, de fietsenhandel annex –stalling, etc. en een paar cafés stonden er binnen loopafstand.

Gezicht op de Dubbeldamseweg in de jaren dertig met transportfietsen voor de beide slagerswinkels op nrs 43 en 49 (oude nummering). In de verte een handkar met koopwaar

Maar dat was toen. Dat komt niet meer terug. De trottoirs zijn nu smal, de straten verbreed, want er moeten twee rijen auto’s kunnen staan. En die moeten er ook naartoe kunnen rijden. Bovenaan het blog ziet u de verhoudingen van nu als de meeste auto’s weg zijn (foto 14 december 2021).

De buurt vergrijst, er zijn niet veel kinderen meer die van de paar speelplaatsen gebruik maken. Hondenuitlaters hebben geen losloopveldje meer. Behalve in de Tulpstraat is het er niet erg groen en de troittoirs dreigen onder aanslag en mos te verdwijnen. Gras en klein onkruid groeit tussen de tegels en straatklinkers, tegen de huizen en in de goten. Laten we het maar toegeven: de buurt ziet er niet echt gezellig uit en is aan het verpieteren. Laten we dat toe? Wat moeten en kunnen de bewoners zelf doen? Wat is de rol van de gemeente hierin? Ik hoop met deze blogs aandacht te krijgen voor dit oudste en unieke deel van de Dordtse uitbreiding voorbij het spoor. Als bewoners en gemeente hun schouders eronder kunnen zetten moet je eens zien hoe het hier op kan knappen.

Naar boven

De jaren twintig 2

Dat WINO (wat is nog origineel) spelletje dat ik speelde was aanvankelijk niet meer dan dat: herken ik nog de originele toestand van een huizenrij(tje). Dus zonder dat ik wist hoe die op de bouwtekeningen was gepland. In mijn eigen wijk heb ik dat uiteraard allemaal achteraf gecontroleerd en bleek ik in 90 % van de gevallen gelijk te hebben. Dat is niet zo vreemd. Ik ben gewoon al sinds mijn jeugd geïnteresseerd in bouwstijlen en heb er op de academie voor beeldende kunsten over geleerd. Bovendien heb ik bij de bouw van Archeon veel kennis opgedaan over bouwen in het algemeen en in de middeleeuwen in het bijzonder. Voor ik mijn corona-wandelingen ging doen wist ik ook al wat over de vooroorlogse bouwgewoonten omdat ik zelf in zo’n huis woonde en ook bij mensen kwam in panden uit die periode. In allerlei steden.

Wat wil je dan met die stukjes bereiken over die aanpassingen van rijen uit de jaren twintig, werd me gevraagd. Moet iedereen terug naar hoe het origineel was. Dat zou inderdaad leuk zijn, maar ik weet heus wel dat dat niet echt realistisch is. Het is duur en de originele materialen zijn moeilijk te vinden. Ook is er veel vakkennis, erg genoeg, verloren gegaan. Er zijn nog steeds restauratie-timmerlui die een samengestelde deur kunnen maken en metselaars die een mooie gesneden of geknipte voeg kunnen produceren, maar het zijn er weinig. En ze zijn natuurlijk niet goedkoop. Vandaar dat ik in deze blogs zo aandring op een beschermd stadsgezicht (BSG). Ik weet niet of iedereen weet wat dat is, maar hier wordt dat, voor Dordrecht, uitgelegd.

Plattegrond van Dordrecht met in rood het BSG van de binnenstad
en in groen dat van de 19e eeuwse schil

Voor de goede orde: dat is dus niet hetzelfde als dat je huis een rijks- of een gemeentelijk monument is. Aan zo’n bezit zitten allerlei voordelen en mogelijkheden vast, maar ook nogal zware verplichtingen. Bij een BSG is de gemeente verplicht om het bewuste gebied niet te laten verpauperen en bewoners te helpen met het bewaren van de samenhang van de architectuur. Je zou niet gauw zo’n wijk afbreken zoals met het Witte Dorp in Nieuw-Krispijn-West gebeurd is. De Rijksdienst schrijft wel: “Er zijn op rijksniveau geen subsidieregelingen voor beschermde stads- en dorpsgezichten, maar soms wel op provinciaal en gemeentelijk niveau. Bijvoorbeeld de Cultuurfondshypotheek; een hypotheek met lage rente om de kosten voor restauratie of onderhoud (deels) te financieren. Informeer bij uw provincie of gemeente naar de regelingen voor stads- en dorpsgezichten.”

Monumentenzorg van Dordrecht zegt zelf: “In het beschermd stadsgezicht staan beeldbepalende panden. Naast beschermde monumenten komen deze gebouwen in aanmerking voor de subsidie Instandhouding uit het Gemeentelijke Restauratiefonds Dordrecht.” In principe kom je dus in aanmerking voor een deel-subsidie als je bijvoorbeel de roedeverdeling van je ramen en deuren in de oorspronkelijke staat wilt terugbrengen.

Roedeverdelingen van ramen tussen ca 1650 en 1950.
Alleen de laatste twee komen in onze wijk voor (https://www.joostdevree.nl/index.shtml)

“In principe”, schrijf ik, want het is de vraag hoe soepel men daarmee is. En natuurlijk moet dat huis wel in een BSG staat, beeldbepalend zijn en moet je kunnen aantonen dat die indeling op de bouwtekening te zien is. Maar je moet dan ook wel weten dat je huis die heeft bezeten. En dat probeer ik met deze serie dus te laten zien. Met de hoop dat er straks zoveel mensen weten hoe hun huis er vlak na de bouw heeft uitgezien dat ze de waarde ervan in gaan zien. En dat het de moeite waard wordt om ook de gemeente er op te wijzen dat hier in Nieuw-Krispijn-Oost zoveel jaren twintig huizen staan die het bewaren waard zijn dat het tijd wordt voor een BSG. En dan ook nog de rijen uit de jaren tussen 1895 en 1920. Als de plannen uit 2014 waren doorgegaan, zoals ik die hier beschreef, dan hadden we misschien dat predicaat al gehad. Maar ja…

Typische jaren twintig ramen met horizontale verdeling

Het is dus beslist niet mijn bedoeling de lezers die in deze wijk wonen op kosten te jagen. Ik wil bereiken dat ze zich realiseren in wat voor een waardevolle buurt ze wonen en ik wil dat de gemeente zich ook bewust wordt van wat ze in huis hebben. En dan vooral omdat het de moeite waard is om te bewaren in plaats van de boel te laten verkrotten, vervolgens af te breken en te vervangen door saaie rijen in schimmelbaksteen.

Als je Nieuw-Krispijn-Oost vergelijkt met tegelijkertijd in andere steden tussen 1895 en 1935 gebouwde nieuwbouwwijken (en dat heb ik gedaan), dan is ons buurtje een frisse wind tussen allerlei louter functionele en zo goedkoop mogelijke bouw door de diverse (volks)woningbouwstichtingen. En dat is voor meer dan 75 % te danken aan baas Hoek die in 1906 het initiatief nam om, deels op eigen risico, hier betaalbare (arbeiders)woningen neer te zetten die nu door hun unieke vormgeving nog steeds tot de verbeelding spreken. Daar kunnen andere steden een puntje aan zuigen. Zag de gemeente dat ook maar. En vooral: realiseerden de meeste eigenaren en de huisjesmelkers zich dat ook maar.

Volgende keer weer WINO over jaren twintig panden

Naar boven