De Mariastraat 1

Hoe het is gebeurd weet ik niet, maar ik heb per ongeluk de Mariastraat overgeslagen. Ik had dit stuk op 5 januari geschreven en het was de bedoeling geweest het te plaatsen na de serie Dubbeldamseweg in stukken. Dat is dus niet gebeurd. En eigenlijk is dat maar goed ook, want op 23 januari, heb ik met hulp van Alain Mahieu, uitgevonden dat het daar anders zat dan dat ik eerst dacht.

De Mariastraat was oorspronkelijk een onverhard pad naar een boerderij die bij het Huys te Dubbeldam hoorde. Hij stond even ten zuidwesten van het grote huis. In de Beeldbank en elders wordt die boerderij dikwijls aangeduid met de naam Blauwhuis. Ik denk dat dat niet klopt. Het grote huis van de heer van Dubbeldam is gebouwd op de locatie van de Blaucamer. Ik heb daar in een blog over geschreven. Misschien is de naam gedeeltelijk blijven hangen. Ook het grote huis zelf, de buitenplaats die de locatie van de latere begraafplaats was wordt zo genoemd, zelfs de beheerderswoning daar komt onder de naam voor. Een boerderij zou in het verleden nooit een dergelijke naam krijgen.

Detail uit een kaart van 1620, met middenboven de Blaucamer, en links daarvan de stee. Het bosje lag op de plaats van de latere begraafplaats

De stee wordt in ieder geval in 1620 bewijsbaar op kaarten van dit gebied weergegeven en is duidelijk niet te vergelijken met wat men toen een ‘huys’ noemde. Ook werden boerderijdaken niet met leien of grijsblauwe dakpannen gedekt, want die gebouwen werden namelijk met ‘blauw’ aangeduid. Boerderijen hadden rieten daken. De hooiberg erachter duidt erop dat hier een veeboer gevestigd was, die zijn hooi daar voor de winter opsloeg om de koeien op stal te kunnen voederen.

De stee gezien vanuit een wilgenlaantje langs de vliet (links) en de begraafplaats. Het kleine huisje links van de boerderij is een bakhuis. De ramen in het voorhuis hebben nog de oudste roedeverdeling

In de 19e en vroege 20ste eeuw was dit gebouw bekend onder de naam ‘de stee van Molendijk’, naar het oeroude Dubbeldamse boerengeslacht van die naam, dat tot in de vroege 17e eeuw teruggaat en uiteindelijk afkomstig was van Ridderkerk. Ze kunnen kolonisten in de net ontgonnen Oud Dubbeldamse Polder zijn geweest en pachters van de ambachtsheer zijn geworden. Het was toen zeker geen domaniale hofboerderij meer, zoals die in de middeleeuwen bestonden. Met het woord hofstee (afgekort stee) werd inmiddels een flinke pachtboerderij aangeduid. Het water dat langs de begraafplaats liep werd dan ook de vliet van Molendijk genoemd. Het was beduidend breder dan de hedendaagse sloten op die locatie, het was bijna een vijver of meertje. De vliet werd in september 1935 gedeeltelijk gedempt, vanwege de uitbreiding van de begraafplaats en de aanleg van de Mariastraat. Er zijn nog diverse sfeervolle en minder sfeervolle foto’s van. Zie hieronder.

Foto van de stee met ervoor de grote brede vliet, bijna een meer, voor de demping in 1935. De hoge schoorsteen rechts ervan is die van de timmerfabriek van baas Hoek. Het wilgenlaantje ziet u rechts

Het was een groot ‘spul’ met een stenen voorhuis en een hoge, riet gedekte schuur/stal met een extra zijdak. Het ziet er een beetje uit als een Noord-Nederlandse kop-hals-rompboerderij of, omdat het voorhuis dwars is geplaatst, als een dwarshuisboerderij. Die komen ook elders in Nederland voor, maar horen wel tot dat type van de kop-hals-romp. Het had hoge schuiframen met kleine ruitjes die wijzen op een oprichting in de tweede helft van de 18e eeuw (zie de foto bovenaan het blog, die uit ongeveer 1892 dateert). Op de foto’s van net voor de demping van de vliet is te zien dat er grotere ruiten in de ramen werden gezet. Ook de schoorstenen veranderden van plaats.

Foto van kort voor de demping van de vliet, begin jaren ’30, waarop de modernere roedeverdeling van de ramen is te zien, evenals de verplaatste schoorstenen. Het huisje rechts stond tussen de stee en de boerderij uit het volgende blog. Het heeft er niet lang gestaan

Als u goed naar de laatste foto hierboven kijkt ziet u dat naast het pad naar het erf van de boerderij aan weerszijden een paal staat.

De paal…

De stee van Molendijk is in de meidagen van 1940 door de oprukkende Duitse luchtlandingstroepen in brand geschoten en verwoest en daarna niet meer opgebouwd. Op een foto die kort na de brand is genomen is de linkerpaal te zien en als je de foto goed bekijkt zie je dat er bovenaan het woord BLAUW staat. Het is dan waarschijnlijk dat op de rechterpaal het woord HUIS heeft gestaan. Dat houdt dus in dat boer Molendijk zelf de boerderij die naam heeft gegeven. Waarom of wanneer is de vraag. Maar er is meer aan de hand… dat komt aan de orde in het tweede blog over de Mariastraat.

Wordt vervolgd

Naar boven

De timmerfabriek 2

In maart 1916 was het hele terrein tussen Emmastraat, Willemstraat, Alexanderstraat en Frederikstraat volgebouwd. Maar het uitbreken van de oorlog in 1914 kreeg intussen steeds meer negatieve gevolgen. Hout werd steeds moeilijker te krijgen, want de aanvoerroutes werden door de krijgshandelingen verstoord, vooral op zee bij de handel in Amerikaans en Scandinavisch hout. En uit Duitsland kwam natuurlijk helemaal niets meer. Al kreeg de fabriek van het leger opdrachten voor meubilair in kazernes, de civiele opdrachten liepen terug. Veel kleine aannemers kregen het moeilijk. Het project van Woningzorg aan de Dubbeldamseweg kwam daardoor, bijvoorbeeld, in 1915 stil te liggen.

Van Hoek kon inspringen want hij had nog voorraad en mensen genoeg, maar daarna was het afgelopen. Er kwam niet genoeg geld meer binnen en Van Hoek moest mensen ontslaan. De kranten hadden het over 42 mannen van het inmiddels tot ongeveer 70 geslonken personeelsbestand.

Op aanraden van de aandeelhouders werd de fabriek op 16 maart 1916 failliet verklaard en de liquidatie werd in handen gegeven van de advocaten Salomonson en Telders. Zij zagen toe op de verkoop van machines en materialen, waaronder een grote voorraad hout (300 m3), via een veiling eind juni in het NAB gebouw aan het Steegoversloot.

De krantenartikelen hierboven dank ik aan mijn mede-onderzoeker Alain Mahieu

Ook de opslagloodsen werden te koop gezet. De veiling bracht zoveel op dat de weinige crediteuren direct konden worden afbetaald. Compagnon Lebret kreeg zelfs zijn hele inleg terug en was tevreden. Omdat Gerrit van Hoek het hele liquidatieproces zo goed had begeleid verkocht aandeelhouder Lebret hem de fabrieksgebouwen voor het symbolische bedrag van 1 gulden. Zijn salaris werd een jaar lang doorbetaald, terwijl hij toezicht hield op de voortgang van zaken bij het verkopen van de fabrieksgebouwen. Het terrein naast zijn huis werd aan de gemeente verkocht. De loodsen langs het latere Emmaplein en de Frederikstraat werden gesloopt en die achter de Willemstraat wat later.

Gerrit had intussen eind 1916 het plan om weer een timmerwinkel met kantoor en bovenwoning op te richten naast het eerste woonhuis, dat in een kantoor was veranderd. Dat is niet doorgegaan want begin 1917 leverde hij een plan in om op die plek een nieuw huis in dezelfde stijl laten bouwen. Toen en nu nummer 50. Ze trokken er in juni in. Er was een grote tuin achter en er kwam een lighal in voor Jeanne, de zieke dochter.

De huizen Frederikstraat 50-52, het linker is dan net nieuw. Sofie van Hoek staat in de deuropening. Foto van ca 1919

Ook in practische zin hielp hij de nieuwe kopers. Zo liet hij de fabriek verbouwen voor de nieuwe eigenaar, de margarinefabrikant Albers. Vervolgens kwam de NV Vereenigde Banket- en Speculaasfabrieken van Blommersteyn en Stolk uit Rotterdam erin. Zij waren moderne bakkers die fabrieksmatig in het groot gingen bakken met de nieuwste ovens. Ze huurden de fabriek aanvankelijk enkele maanden, maar daarna kochten ze het geheel zelf. Dat was in 1919.

Baas Hoek had inmiddels plannen om naast zijn nieuwe huis voor metselaar Jan van Heeren (met wie hij als sinds 1907 werkte) en loodgieter Gerrit Litz een wagenloods en paardenstal, met kantoor en zolders, te ontwerpen. Dat ging niet door, maar na terugkopen bouwde hij ze toch en verkocht het geheel aan de koekfabriek die de nieuwbouw aan de fabriek toevoegde. Boven het blog ziet u de reconstructie vanaf de kant van de Frederikstraat ten tijde van de koekfabriek in de jaren ’20.

Jeanne overleed in 1918. Na haar dood, die het gezin erg aangreep, verhuisden ze in 1921 naar Mauritsstraat 14 (nu Mauritsweg). Dat was in het rijtje dat hij zelf had gebouwd en waar op nummer 22-24 de gele isolatieplaten zaten waardoor ik dit blog ben begonnen. Het hele voormalige fabrieksterein van De Industrie was nu in handen van de koekfabriek. Die fabriek ging naast koek trouwens ook ‘suikerwerken’ vervaardigen.

De gebroeders Van der Ree, Henk, Albert, Teun en Gerrit, bij de kookketels. Links waarschijnlijk de boekhouder. Met dank aan Arie van der Ree

In 1928 werd in de fabriek de stoomwasserij en strijkinrichting van Duller gevestigd. Die maakte in januari 1942 wegens de oorlogsomstandigheden plaats voor de gaarkeuken van de Stichting Fabriekskeuken. In 1946 hebben de vier broers Van der Ree er hun Conservenfabriek De Merwede in gevestigd. Ze maakten er mayonaise, mosterd, piccalilly en azijn. Er werden ook haring, rolmops, zilveruien, augurken en kersen ingemaakt.

Een potje mosterdpoeder met het karakteristieke etiket van Van der Ree

Die fabriek heeft er tot 1966 gezeten. Daarna is er nog even een drukkerij in geweest en opslagruimten voor o.a. een schilder. Vanaf 1985 werden de gebouwen successievelijk gesloopt en als laatste werd in 1996, laag voor laag, de schoorsteen ontmanteld.

Het afbreken van de schoorsteen gezien vanaf de Willemstraat, in 1996

Naar boven

De timmerfabriek 1

Tijdens de bouw van Alexanderstraat oneven en Willemstraat even in 1909 moet baas Hoek de mogelijkheden van het driehoekige terrein daartussen hebben bekeken. Zijn werkplaats met bovenwoning aan de Sophiastraat werd te klein. Hij stelde, waarschijnlijk in overleg met Jan Blok, een plan op voor een werkplaats, opslag en een huis voor zijn gezin aan de Frederikstraat en diende in maart 1910 een vergunningsaanvraag in voor het bouwen van “een woning met timmerwinkel en machinale schaverij en zagerij”. Er kwam in de praktijk ook nog een kantoor aan de winkel/fabriek en een bergplaats en magazijn, een lijmkamer en de bescheiden stoommachine kreeg een aparte kamer. De timmerwinkel en de schaverij-zagerij zaten in dezelfde ruimte met een wand ertussen. De fabriek was officieel gevestigd aan de Frederikstraat en kreeg nummer 48 en het huis van baas Hoek nummer 46.

Datzelfde jaar, in augustus, vroeg hij al vergunning voor het uitbreiden van zijn fabriekje met nog een werkplaats. Nu kwam in de noordelijke ruimte, op de plaats van het kantoor, een grote stoomketel en een grotere stoommachine, met nog een droogkamer en een vergrote lijmkamer. De middelste loods werd nu de fabriek genoemd en de werkplaats aan de zuidelijke kant werd de zagerij waar een grote zaagmachine kwam te staan. Was die al electrisch, of werd hij nog via drijfriemen door de stoommachine aangedreven? Erachter bouwde Van Hoek nog een zaagselhok en een wc. Na deze toevoegingen kocht Gerrit van Hoek het terrein van Jan Blok, iets wat we hem elders ook hebben zien doen: eerst bouwen, dan kopen.

Interieur in de zaagloods. Rechts zijn de drijfriemen van de zaagbank te zien, die naar de stoommachine liepen die in de ruimte ten noordwesten van de zagerij stond

De zaken gingen goed en in 1911 werd officieel de NV Dordrechtsche Electrische Timmerfabiek De Industrie opgericht door G. van Hoek en zijn vennoot Lebret. De laatste bracht het geld in en baas Hoek de woning, fabriek, machines en houtvoorraad.

Advertentie van de fabriek uit ca 1914-15 toen het kantoor aan huis bij baas Hoek was gevestigd

Zij kochten ook de rest van het nog onbebouwde terrein. Er waren, gezien de naam, dus ook al machines die op electriciteit werkten. De nieuwe fabriek had nu zoveel capaciteit dat niet alleen aan de eigen opdrachten werd gewerkt, maar dat ook andere timmerlui er hun deuren, ramen en kozijnen konden bestellen.

Naast het nieuwe woonhuis aan de Frederikstraat werd in juni 1911 ook nog een grote dubbele houtloods gepland. Een breed en hoog geval met een rij standvinken over de middenas. Hij werd gebouwd. Ook kregen de ingangen van de grote loodsen een overkapping, zodat de timmerlui droog van de ene loods naar de andere konden lopen als het regende. Het was het begin van de overkapping van de rest van de open ruimte. In 1912 kwam er nog een grotere lijmkamer aan de zagerij. Naast de stoommachinezaal kwam daarbij nog een extra ketelhuis, nu met een hoge schoorsteen. In 1913 ging Van Hoek helemaal op electricireit over. Er werd een electromotor naast de stoommachine geplaatst.

De fabriek kreeg er ook een verdieping bij en dus moest in 1913 de kap worden verhoogd en gewijzigd. Achter de Willemstraat werd in 1914-15 een brede houtbergplaats met reparatie-inrichting gebouwd. Ook hier hielden standvinken de kap op. De voormalige houtloods aan de Frederikstraat werd nu benut  als een werkplaats met machines. Aan de rest van de Frederikstraat en wat nu het Emmaplein is waren lange, aan één kant open houtbergplaatsen verrezen. Op de foto boven het blog kijkt u tegen de zijgevel van een van deze bergplaatsen aan. De fabriek was technisch van alle gemakken voorzien. Er was zelfs een vervoerssysteem met lorries over rails, die via een goederenlift ook aansloten op rails op de verdieping.

Het personeel van de fabriek poserend in de Frederikstraat. Rechts, staande met de strohoed een beetje achterover, baas Hoek. Schuinboven hem de stee van Molendijk aan de Mariastraat

Er werkten inmiddels ongeveer 150 mensen. Baas Hoek zorgde goed voor zijn personeel; hij was een voor die tijd zeer moderne en sociale ondernemer. Hij introduceerde als eerste de vrije zaterdag, betaalde het hoogste loon aan zijn mensen (en reed de vakbond hierbij in de wielen), richtte een moderne bedrijfsbrandweer op, organiseerde uitjes en feesten voor het personeel en hun gezinnen en begon allerlei soorten clubs en verenigingen ter lering en vermaak. Bovenaan het blog ziet u een brandoefening vanaf waar nu het Emmaplein is. Rechts kijkt u in de Frederikstraat en links is de houtbergplaats langs de Willemsraat in aanbouw. In een nieuw groot schaftlokaal konden die activiteiten voor en door het personeel allemaal gerealiseerd worden; er was zelfs een podium voor toneel, muziek en zanguitvoeringen. Ernaast werd nog een machinebankwerkerij ingericht.

Willemstraat 32 zoals het er nu uitziet

In het jaar 1914 verhuisde het gezin Van Hoek naar Willemstraat 32 (toen 20), terwijl het huis aan de Frederikstraat 46 tot kantoor en tekenkamer werd verbouwd. Hiervoor werd de serre waar dochter Jeanne ziek had gelegen afgebroken. Die werd nu aan het huis in de Willemstraat gebouwd. Daar was ook het kantoor van Gerrit van Hoek zelf. De opslagloods naast het huis werd als werkplaats ingericht.

  • De zwart-wit foto’s zijn afkomstig uit het boekje Baas Hoek 1880-1958 (1988) en hebben vanwege het drukproces van toen een moiré-effect. Dat is ook met een modern fotoprogramma niet helemaal te verwijderen. Ik houd me nog steeds aanbevolen voor betere exemplaren.

Wordt vervolgd

Naar boven

Dubbeldamseweg in stukken 9

De allerlaatste nog niet behandelde panden aan de Dubbeldamseweg voor de zuidelijke spoorovergang (nu een tunnel) zijn de huizen met de nummers 240 en 242 (vroeger 162-164). Ze staan nu aan een soort ventweg die overgaat in de de tunnelkruisende Nieuweweg. Vroeger, voor 1996, stond je voor die huizen te wachten bij de dichte spoorbomen. Ik vond het altijd wat aparte bouwwerken, die niet echt leken op de andere panden in de buurt. Toch zijn ze ongeveer net zo oud. Bij het onderzoek ernaar kwam ik bovendien niet veel te weten over hun geschiedenis. Afbeeldingen uit de bouwtijd zijn er niet, pas in de jaren ’30 zie je ze hier boven in een hoek van een prentbriefkaart in hun oorspronkelijke vorm. Echt duidelijk is die foto trouwens niet.

Van beide is zelfs geen bouwtekening bewaard gebleven. Van latere verbouwingen van hun begane grond is de originele indeling van de huizen bekend. Van de gevel van 240 is er niets, maar ik heb de indruk dat die niet echt veel veranderd is.

Kadastraal veldwerk van de locatie uit 1914, vóór de werkzaamheden aan Woningzorg van start gingen

Het kavel waar de beide huizen op staan is in 1912 door twee particulieren gekocht van de gemeente. Die had die punt vanaf de Madeliefstraat tussen de spoorlijn en de weg kort ervoor van de oorspronkelijke eigenaar gekocht met het idee daar een complex arbeiderswoningen te gaan bouwen: stichting Woningzorg. Er bleef toen nog een restje over, omgeven door een sloot, dat in tweeën werd gesplitst. Dit deel was toen nog weiland en het linker perceel werd in 1912 door de Dordtse scheepstimmerman Johannes Dooren sr. gekocht. Hij bezat al meer percelen in de buurt. Hij liet er in 1913 een een woonhuis met loods bouwen. Dit werd nummer 162, nu 240. Pas in 1940 werd het door zijn weduwe verkocht.

Tekening uit 1952 van de bestaande en toekomstige toestand van nummer 240

Toen de dierenarts Hendrik van der Ree het begin jaren ’50 kocht, liet hij de hele benedenverdieping in 1952 verbouwen tot een voor die tijd flinke praktijkruimte. Daarvoor was dat een kamer-en-suite geweest, met serre en keuken en een vestibule achter de voordeur. Nu kwam er een wachtkamer waardoor de keuken kleiner werd, en een spreek- en werkkamer. Serre en keuken bleven wel, maar werden ook in de praktijk gebruikt.

Indeling van de gevel in 1939 met strekken en spekranden

Het andere perceel werd in hezelfde jaar gekocht door Arie van der Sijde, spekslager. Hij investeerde nogal eens in Dordts onroerend goed. Hij liet daar een flinke woning bouwen met een ruim erf waar de treinen vlak langs reden. Dat werd dus 164, nu 242. Het oorspronkelijke uiterlijk kennen we van een verbouwingstekening uit 1939. Net als het andere huis zal het decoratieve strekken boven de ramen en deuren hebben gehad. Het had in tegenstelling met 240 ook spekranden over de geve. Maar ergens rond 1990 is de hele gevel gewit en is daar niks meer van te zien. Van der Sijde bleef niet lang eigenaar want in 1926 ruilde hij het huis met schipper Cornelis Sparling. Die ging er ook wonen. Zijn weduwe woonde er nog in 1930. In 1934 was ze er weg en werd 164 bewoond door de familie Los.

De beide huizen in hun toestand van 2023

Ter afsluiting nog een foto van de beide panden zoals ze er nu uitzien, uitstekend boven de reling van de Blauwe Tunnel in de Dubbeldamseweg.

Dit was het laatste stukje Dubbeldamseweg dat ik behandel. We naderen het eind van de serie blogs die ik aan onze Oranje- en Bloemenbuurt heb gewijd. Hierna volgt nog wat over de timmerfabriek van baas Hoek en besteed ik nog aandacht aan de winkels in de wijk. Als iemand nog informatie over wat voor winkels er waren heeft en wie er de uitbaters van waren: graag! Ik heb al heel wat, maar er zijn nog steeds open gaten in de lijst die opgevuld moeten worden. Dat kan ik blijven doen, dus ook in de toekomst kunt u aanvullingen doorgeven; het liefst in de reactie-ruimten.

Naar boven

Dubbeldamseweg in stukken 8

Ik moet bekennen dat ik Dubbeldamseweg 136-144 een ‘eng’ ensemble vind. Ik kan niet goed onder woorden brengen waarom dat is, maar vanaf het begin van ons verblijf aan de weg krijg ik een onbestemd gevoel als ik er voorbij loop of fiets. Het ziet er niet echt anders uit dan andere rijtjes in de wijk, behalve dat het nogal erg verschilt in hoogte met zijn buren. Maar dat komt in de buurt, en met name aan de weg, wel meer voor. Het is ook oud, ongeveer even oud als de rest van de oostelijke kant van de Dubbeldamseweg. Is het omdat er daar net geen bomen staan? Is het de kleur van het houtwerk? Ik heb bruin-rood voor deuren en raamkozijnen altijd smakeloos gevonden.

Het perceel waar het staat werd in 1901 gekocht door Corstiaan Meijers, een verlakker (iemand die hout en metaal lakt of vernist) die er niet lang na aanschaf de drie dubbele huizen op liet bouwen. We zijn hem al in de Leliestraat tegengekomen. Toen kregen ze de nummers 102-106 zwart/rood, nu zijn het dus 136-144. Het smallere laatste pand met zijn afgeschuinde hoek is altijd een winkel met bovenwoning geweest. Het is ook dieper dan de twee andere huizen en de ingang van de bovenwoning is in de Leliestraat. Er is nu een kapper in gevestigd, maar er hebben door de jaren heen heel veel verschillende zaken in gezeten. De andere twee dubbele huizen zijn inmiddels eengezinswoningen geworden, waarbij er één een ingang met hier niet passende voordeur-met-ruitjes tussen vier raampjes heeft.

Het ‘enge’ rijtje

De huizen hebben elk een tuitgevel met een geprofileerde rand, net als die om de hoek in de Leliestraat, die ook van Meijers waren. Wat wel apart is: onder de tuit zit een stenen rozet bestaande uit een gestileerde oranje zon met daarop een achtbladige bloem. Zowel de Bloemenbuurt als de Oranjebuurt hadden in 1901 nog geen naam, dus dat het een verbeelding van de wijk was is onwaarschijnlijk. Maar waar de symboliek dan vandaan kwam is de vraag. Of we er ooit een antwoord op zullen krijgen betwijfel ik.

De ‘rozet’ in de top van Dubbeldamseweg 144

 De strekken boven de deuren en ramen zijn dubbel getoogd, hebben platte aanzetstenen en een geprofileerde sluitsteen, zoals die ook elders in die tijd voorkomen. De drie ramen in de geveltoppen hebben echter recht getoogde, dus driehoekig geplaatste strekken, waardoor de aan de strekken aan Leliestraat oneven doen denken. Die hebben echter een rechte onderkant.

Het hoekpand in volle glorie toen de hengelsportwinkel nog in de voormalige winkel van de Hobbyhal zat. De winkelingang op de hoek was toen al vele jaren geleden dichtgezet

Op de andere hoek Leliestraat-Dubbeldamseweg daarentegen staat een pand dat ik wel leuk vind. Het is mooi gedetailleerd met wit-rood-witte spekranden, kleurige strekken met geprofileerde aanzet- en sluitstenen en onder de raamkozijnen een decoratieve rand. De grond waar het op staat is in 1902 gekocht van de oorsponkelijke eigenaar van het hele kavel waar de Leliestraat op is gebouwd door timmerman Hendrik Kefkens. Hij voelde de trend van de meer stedelijke huizen aan en bouwde er twee dubbele huizen op: één met de ingangen aan de Leliestraat 26-28 en het andere aan de Dubbeldamseweg 146-148. Het hoekhuis was waarschijnlijk vanaf het begin als winkel bedoeld, want de voordeur van 146 zat in de afgeschuinde hoek en je kunt alleen maar via de winkel in de achterliggende woning komen. Dit huis heeft geen erf, het andere, aan de Leliestraat heeft een kleine open plaats.

De gevel aan de Leliestraat waarin de begane grond bijna helemaal afgesloten is

Ook hier vonden veel veranderingen plaats. De begane grond van Leliestraat 26 kreeg in 1922 een wagenbergplaats achter brede deuren. In 1903 werd aan de Dubbeldamseweg door aannemer Jan in ’t Veld uit Dubbeldam het pand nummer 150 naast het hoekpand gebouwd. Dat werd op den duur samengetrokken met de winkel op de hoek.

Dubbeldamseweg 150 : de voorgevel voor de recentste verbouwing

Nog later werd de hoekdeur dichtgemetseld en kwam de winkelingang in nummer 150. Toen het een doe-het-zelf winkel werd, de Hobbyhal – een begrip aan de weg – kwam er ook nog een werkplaats en houtopslag in de achterkamers van zowel 146 als 150. Ik heb daar heel wat keren met andere klussers op het zagen van mijn bestellingen staan wachten. Daarna is het nog enkele jaren een visserijspullenwinkel geweest en nu is het al weer even een verloskundigenpraktijk.

De kleurige muren en strekken van de leuke hoek Dubbeldamseweg-Leliestraat

Bovenaan het blog een sfeerfoto van de Dubbeldamseweg in de herfst van 2021 met links de bewuste huizen en rechts de rij 123-176. In de verte het Woningzorg-complex met zijn monumentale ingangen naar de Anjelier- en de Tulpstraat.

Naar boven

Dubbeldamseweg in stukken 7

Hierna resten nog drie ensembles en een hoekpand aan de overkant, de even kant van de weg, die ik eerder heb overgeslagen. Die had u nog te goed.

Zoals bekend is de Bloemenbuurt gebouwd op een serie  wei- en bouwlanden die door de spoorlijn zijn afgesneden van de oorspronkelijke percelen. De eigenaars daarvan werden door de Staatsspoorwegen gecompenseerd voor het verlies van delen van hun land. Die afgesneden stukken verder gebruiken was niet te doen, dus verkochten die eigenaars ze. Tot aan de bocht in de Dubbeldamseweg gaat het om een flinke akker en vier weilanden die vanaf 1868 in andere handen over gingen. Over de eerste twee heb ik het al gehad, hier en hier.

Het rijtje 108-116 nu. 108 is flink scheefgezakt, 112 heeft flink wat ingrepen ondergaan en 114 is gestuct en geheel ‘gemoderniseerd’

Het oudste rijtje aan de Dubbeldamseweg heb ik niet helemaal beschreven. Het betreft de nummers 108-116. Naast het scheefgezakte huis nummer 106, werden drie percelen verkocht. 108-110  (74) en 112-114 (76) in 1894 en 116 (78) in 1893. Bij het laatste pand is de ingang naar de verdieping aan de Bloemstraat 29. Dit rijtje van drie verschillende dubbele woonhuizen stond er dus, met nummer 106, vóór het ‘oudste echte rijtje’ van acht dubbele huizen (waarin twee winkels). Ze hebben de 130 jaar niet ongewijzigd overleefd. Het linker is in eengezinswoning gewijzigd, het middelse heeft brede  ramen gekregen en is inmiddels ook één woning geworden. Nummer 116 werd winkel met bovenwoning.

De dorpse huizen 118-126 die geen van allen meer origineel zijn, als zijn er nog wel wat elementen bewaard gebleven

Tussen de Bloemstraat en de Rozenstraat staan aan de rand van een voormalig weiland vijf kleine en lage arbeidershuizen (118-126, eerder 80-88). Ze zijn in 1893 alle als individuele woningen, elk met een eigen dak, naast en tegen elkaar gebouwd door vijf verschillende eigenaars. Daarbij hebben 86 en 88 net wat hogere daken en is het hoekhuis nummer 80 voorzien van een ingang in de afgeschuinde hoek. Ze dateren dus uit hetzelfde jaar als de nummers 132-134 die ik in dit blog heb behandeld. Na 1893 wisselden ze door de loop van de tijd onregelmatig van eigenaar. Het hoekhuis aan de Bloemstraat is lang, misschien wel vanaf het begin, winkel geweest. Ook 88/126 is winkel geweest en nu zit er een kapper in.

De bouwtekening van de gevel van nummer 128

Het hoge hoekhuis aan de Rozenstraat (90/128) is een apart geval. Het perceel werd gekocht door de broers Gerrit en Jan Sterrenburg en net als de buren in 1893 gebouwd. Het ziet er heel anders uit en is veel hoger dan de nogal dorpse maten van het rijtje ernaast. Het had vanaf het begin al een trapgevel. Het pand kreeg al meteen de bestemming van winkel met een achter- en een bovenwoning. Gerrit was broodbakker en trok in het huis op de begane grond en Jan, die onderwijzer was, woonde boven. De ingang van zijn huis was in de Rozenstraat, die toen nog geen naam had.

Gerrit overleed al in 1898 en zijn moeder nam de zaak over. Zij bakte, met een knecht, met name brood en beschuit. Zij stond ook, samen met haar dochter, in de winkel. Dat duurde tot 1914 toen vrouw Sterrenburg ermee stopte. Winkel en bovenwoning werden toen aan Johannes Landsmeer verkocht, die er tot 1941 heeft gebakken. Landsmeer verbouwde al direct in 1914 de etalage. In 1919 verlengde hij het gebouw met enkele meters, zodat de bakkerij groter werd en hij er een grote heteluchtoven in kon plaatsen die veel meer baksels aankon. Het pand was nu ongeveer 40 m diep.

Nummer 128 nu; alles wat aan de winkel herinnerde is verborgen

De licht voorover hangende gevel is inmiddels gestuct en heeft al verschillende kleuren gehad. Oorspronkelijk was hij in baksteen gemetseld, met spekranden en de strekken met sluit- en aanzetstenen. Hij is in die staat nooit recht van voren gefotografeerd, maar op de foto van de weg uit 1954 staan hij in een hoek zo weergegeven dat er een aardige indruk van de best mooie gevel is te zien.

Een glimp van De Korenaar (en het naastliggende rijtje) in 1954

Gedurende de oorlog werd de bakkerij, onder de naam De Korenaar, gerund door de familie Kooper. Die verkochten hem in 1949 door aan Berend Heersping, die het vak in Hilversum en Wassenaar had geleerd. Het werd nu meer een ‘luxe’ banketbakkerij. Het was de eerste bakkerij aan de weg die de concurrentie met de Aldi op moest geven. Boven het blog nog een indruk van deze kant van de Dubbeldamseweg in de herfst van 2021.

Wordt vervolgd

Naar boven

Dubbeldamseweg in stukken 6

Ik heb al eerder de rij Dubbeldamseweg 123-175 behandeld als onderdeel van de langere rijen tot 1910. Dat was wel terecht, maar de rij kwam pas midden 1911 gereed. Hij was door Gerrit van Hoek gebouwd, die wat betreft de hogere herenhuizen net klaar was met acht dubbele huizen aan de andere kant van de Emmastraat. Die volgen hierna.

De bouwtekening van de gevels uit 1908. Deze gevels werden waarschijnlijk wat te duur

Na het bouwen van nummer 87-89 was ernaast nog een stuk land over tot aan het hoekhuis Emmastraat 1. Daar waren acht percelen op uitgezet. Jan Blok verkocht ze in 1909 in twee delen van vier. In het eerste stuk kocht Gerrit van Hoek er drie. Het tweede stuk van vier werd van Dirk Gravendeel, een Dordtse onderwijzer. Hoe Van Hoek hierbij betrokken was is natuurlijk niet meer na te gaan, maar hij was inmiddels overal in de buurt aan het bouwen. Er is geen bouwaanvraag voorhanden, maar wel bouwtekeningen uit 1908. Het eigenaardige daarvan is echter dat de tekening van de gevels nogal afwijkt van wat er werkelijk gebouwd werd.  De hele rij is trouwens in een keer gebouwd: tussen 99/101 en 103/105 zit geen voeg.

Zeldzame vroege documentatie-foto (ca 1915-20) van een deel van de rij

Er waren in de originele tekeningen voor de rij van acht dubbele herenhuizen in de traveeën met de balkons en erkers schilderachtige gevels in twee variaties gepland. Maar die gingen niet door. Er kwam een veel simpelere oplossing. Op de erkers kwam nog een balkonnetje met deur, en er kwamen twee ramen naast elkaar in plaats van dakkapellen boven de deurtraveeën. De hele gevel werd gelijk getrokken en kreeg afwisselend een goot en enkele betonnen ornamenten. Boven die dakgoten verrees een vals dak in trapeziumvorm. Het was niet meer dan een decoratief element bedekt met dakpannen en met op de toppen nog een ijzeren versiering.

Foto van de weg uit 1932 met links de Emmastraat, voor de winkelpui erin kwam

Die loze dakjes hebben het nog tot de oorlog uitgehouden. Tijdens en na de oorlog verdwenen ze stuk voor stuk. Ze werden misschien wel in de hongerwinter gebruikt als brandhout; het maakte toch niets uit of ze er waren of niet. In 1954 waren er nog twee over, maar niet lang daarna waren ook die weg.

Dezelfde hoek, nu met de pui, uit 1954, waarop te zien is dat er nog maar twee dakjes over zijn (met dank aan Jacqueline Hoevenberg)

De balkons en erkers zijn tamelijk uniek voor de wijk. Van Hoek heeft dit type verder nergens toegepast. Je zou dus ook een andere aannemer kunnen vermoeden, maar de rest van de details ademt wel degelijk baas Hoek. Met name bij de bewaard gebleven deuren in deze nog tamelijk gave gebleven huizen, die ook elders in de buurt in zijn rijen voorkomen. Dat hij zelf eigenaar van drie van die dubbele huizen was zegt natuurlijk ook wel iets. Hij moet ze in 1909-1910 hebben gebouwd, voorafgaande aan de rij tussen Emmastraat en Willemstraat die in 1912 gereed was (123-179).

Eigenaar Gravendeel woonde in nummer 119 en had bedongen dat er een brandgang tussen zijn huis en de erven van zijn eigendom Emmastraat 1-11 moest blijven. Die brandgang is er nog steeds. De ramen in het pand onder hem, nummer 121, werden vervangen door een etalageraam ten behoeve van de winkel van (kantoor)boekhandel Vos en Van der Leer. Het is uiterst links te zien op de foto met de fat-waggon uit 1942 bovenaan het blog. Veel later, in 1980, werden die voor een garage weer door openslaande deuren vervangen.

Wordt vervolgd

Naar boven

Dubbeldamseweg in stukken 5

Na de bouwfase 1909-1910 bleef tussen nummer 49 en 67 (toen 39 en 47) een ruimte over waar nog vier percelen bebouwd konden worden. Pas tegen het eind van 1912 kwam daar wat beweging in. Hoe het precies verlopen is kan moeilijk worden gereconstrueerd, ook niet met hulp van het kadaster. Jan Blok verkocht eind 1912, begin 1913 de vier percelen aan Jacob van Welzenis, een Dordtse smid die nogal veel in vastgoed speculeerde. Die diende 31 december 1912 een bouwaanvraag in voor het bouwen van vier huizen, maar op 13 januari daarna werd de aanvraag ingetrokken. Tien dagen later diende hij een nieuwe aanvraag in voor één dubbel woonhuis, dat tegen nummer 49 aan zou komen en dus 51-53 zou worden. Jonkers en Van Harten van het Kromhout zouden het gaan bouwen en tekenden het huis. Links ervan blijft dus nog een open ruimte.

Tekening van Jonkers en Van Harten van nummer 51-53 uit 1913
Nummer 51-53 nu

Die werd een paar maanden later van Van Welzenis gekocht door Coenraad Jan den Duijtsen. We zijn hem al tegengekomen als bouwer van het hoekhuis Hendrikstraat-Mauritsstraat, zie ook het blog dat ik daaraan wijde. Naast dat pakhuis met bovenwoningen had hij blijkbaar nog behoefte aan een kantoor, bergplaats plus een stal. Hij diende 16 mei 1913 een bouwaanvraag in, maar die werd geweigerd!

Tekening en plan van het kantoorpand plus stal van Den Duijtsen uit 1913

Dat kwam niet veel voor in deze fase van de uitbreiding van de stad. De reden? Gemeentewerken voerde aan dat ze gehoord had dat de bergplaats er een voor steenkool zou worden. Dat was de bedoeling niet: in deze rij van dubbele burgerwoonhuizen – soms ook herenhuizen genoemd – paste geen kantoor met een kolenzolder. Dat stond klaarblijkelijk in het bestemmingsplan en de politie bleek ook niet gelukkig met zo’n bergplaats in een woonstraat. Het ging dus niet door. Persoonlijk ben ik daar ook wel gelukkig mee, want de kolenzolder was gepland op de plaats waar nu ons huis staat en waar ik zit te werken.

De tekening van 55-65 waarnaar timmerman Kooijmans het rijtje in 1913-1914 bouwde

Toen Den Duijtsen zijn plan niet door zag gaan verkocht hij het perceel nog datzelfde jaar door aan de Dordtse timmerman Johannes Jacobus Kooijmans. Die tekende een plan voor drie dubbele huizen onder één kap dat in 1913-14 werd gerealiseerd. Kooijmans verkocht de huizen in 1916 door aan de weduwe  Van der Matten, koffiehuishoudster te Dordrecht. Helaas kan ik in de adresboeken van die tijd niet vinden waar dat koffiehuis stond. Er woonde in de stad enkele heren Van der Matten die bier brouwden, dus er zal niet alleen koffie gedronken zijn bij de weduwe.

Reconstructie van 55-65 naar de tekening uit 1913

Het rijtje kreeg de nummers 41-45 (nu 55-65). In 1918 werd de gevel op de begane grond van het middelste huis nog voorzien van een etalage en de rechterdeur (nummer 59) werd vervangen door een winkeldeur. Dat gebeurde op verzoek van spekslager Braun, die er in 1917 was komen wonen. Hij wilde er een slagerij in beginnen, waarvoor de kamers op de benedenetage werden omgebouwd tot een tot voor kort nog bestaande winkel. Inmiddels is het ook een eengezinswoning.

Tekening uit 1918 met het ontwerp voor de nieuwe winkelpui voor slager Braun

Braun voorzag het achterhuis, dat op staal gebouwd was en twee slaapkamers bevatte, van een verdieping, omdat hij een heleboel kinderen moest bergen. Dat achterhuis was via een gemetseld gangetje met vier deuren verbonden met de woonkamer van het huis. Die extra belasting was er de oorzaak van dat de achtergevels van de nummers 59-65 scheef getrokken werden en er scheuren in de muren ontstonden. Toen wij er kwamen wonen hebben we het gangetje weggebroken, zodat de verbinding werd verbroken en het scheef zakken stopte.

Eigen tekening uit oktober 1987. Links het achterhuis, waardoor de terrasdeuren tamelijk smal waren. Er zat nog wel glas-in-lood in de bovenramen

Omdat wij sinds 1987 eigenaar zijn van 63-65, waarbij het nummer 65 is opgeheven, en ik lang op het stadsarchief heb gewerkt, heb ik uitgebreid onderzoek gedaan naar de vroegere bewoners. Daar ga ik u echter niet mee vermoeien. Alleen vermeld ik dat we het pand hebben gekocht van de kleindochter van de eerste eigenaar van de bovenwoning. Het gezin was in 1926 naar Nederlands Indië vertrokken. Tijdens de oorlog was haar vader in Indië omgekomen en zij, haar broer en haar moeder verbleven van 1943 tot in 1945 in een Jappenkamp. Na hun terugkomst zijn de kinderen bij hun grootmoeder in het bovenhuis opgegroeid. Haar tante, ook weduwe, woonde beneden. Zij en haar broer erfden het hele huis. Ik zit nu te werken in haar voorkamer.

Boven het blog ziet u een foto van de Dubbeldamseweg uit ca 1925, met links het bewuste rijtje. Ik zit nu in de linker erker, naast het balkon van 67-69. Rechts ziet u het hotel-café-restaurant, nu Oishi, en midden de voetgangersbrug over het spoor bij de drukste overweg van Dordrecht.

Wordt vervolgd

Naar boven